Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen
[eiser] B.V., uit [vestigingsplaats], eiser
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het bestreden besluit
Toezichthouders in dienst van ODWH hebben in 2019 en 2020 milieucontroles uitgevoerd bij eiser. Tijdens deze controles is geconstateerd dat eiser een nieuwe sorteerinstallatie in gebruik heeft waarvoor geen vergunning is verleend. Het betreft volgens verweerder een installatie die onder meer een grotere milieubelasting geeft ten aanzien van de aspecten geluid en stof dan de oude, kleinere sorteerinstallatie die op de locatie [adres 2] aanwezig was. Daarmee handelt eiser in strijd met de aan hem verleende omgevingsvergunning van 31 januari 2017. Verweerder stelt met de verleende omgevingsvergunning te hebben ingestemd met het verplaatsen van de sorteerinstallatie van de locatie [adres 2] naar de locatie [adres 1]. Met deze vergunning is niet beoogd een nieuwe, grotere sorteerinstallatie toe te staan. Dat is ook niet door eiser aangevraagd. Op 29 oktober 2019 is eiser reeds op de hoogte gesteld van deze geconstateerde overtredingen en het voornemen van verweerder om handhavend op te treden. Bij brief van 20 november 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld voornemens te zijn aan hem een last onder dwangsom op te leggen. Hierin staat vermeld dat eiser door het gebruik van een nieuwe, grotere sorteerinstallatie in strijd handelt met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo en daarom is verweerder voornemens aan eiser een last onder dwangsom op te leggen van € 50.000,- per constatering met een maximum van € 250.000,- en per week kan maximaal één constatering plaatsvinden. Om de overtreding ongedaan te maken wordt eiser een begunstigingstermijn van twee weken gegeven. Aan eiser is de mogelijkheid geboden om een zienswijze kenbaar te maken. Eiser heeft hiervan bij brief van 4 december 2020 gebruik gemaakt.
17 februari 2021 een verbeuringsbrief verzonden, die betrekking heeft op de last onder dwangsom opgelegd bij primair besluit I. Hierin is de mogelijkheid geboden om binnen twee weken een zienswijze in te brengen. Eiser heeft geen zienswijze ingebracht.
2.3. Vervolgens heeft verweerder primair besluit II genomen en de twee van rechtswege verbeurde dwangsommen van in totaal € 100.000,- ingevorderd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat eiser geen zienswijze heeft ingebracht tegen het voornemen van 17 februari 2021. Volgens verweerder is er geen reden om uit te gaan van bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden afgezien van de invordering.
Het beroep van eiser
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de begunstigingstermijn in redelijkheid op twee weken heeft kunnen stellen en dat verweerder de verbeurde dwangsommen terecht heeft ingevorderd.
Beslissing
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.