ECLI:NL:RBDHA:2021:1135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
21_270 en 21_271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor sorteerinstallatie

Op 8 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een omgevingsvergunning voor een sorteerinstallatie. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 maart 2020, waarin haar aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling was gesteld. Dit besluit werd later door verweerder gehandhaafd in een besluit van 19 november 2020. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster een nieuwe, grotere sorteerinstallatie had geplaatst zonder de vereiste omgevingsvergunning, wat in strijd is met de eerder verleende vergunning van 30 december 2016. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de verzoekster al dwangsommen had verbeurd en er geen zicht op legalisatie was. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, drs. A.C.P. Witsiers, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/270 en 21/271

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. H.A. Pasveer),

en

het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder(gemachtigde: mr. R. Olivier).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2020 heeft verweerder besloten de aanvraag van verzoekster om een omgevingsvergunning voor de wijziging van een sorteerinstallatie in de inrichting aan de [adres 1] [nummer 1] te [plaats] buiten behandeling te laten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 19 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/7622). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/270).
In het besluit van 22 december 2020 heeft verweerder verzoekster gelast om binnen 2 weken de in die inrichting aanwezige sorteerinstallatie uit bedrijf te nemen en uit bedrijf te houden. Als verzoekster hieraan niet voldoet verbeurt zij een dwangsom van € 50.000,- per constatering met een maximum van € 250.000,-.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/271).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021. Beide verzoeken zijn gevoegd behandeld. Namens verzoekster is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,
vergezeld van mr. E.L.M. van Oostrum en K. van ‘t Hoff, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Bij besluit van 6 oktober 2009, verzonden op 13 oktober 2009, heeft verweerder verzoekster een omgevingsvergunning op grond van de Wet Milieubeheer verleend voor de bewerking en op- en overslag van afvalstoffen, voornamelijk puin en metalen, en voor de handel in tweedehands voertuigen.
2.2
In 2016 heeft verzoekster een milieuneutrale wijzigingsvergunning aangevraagd om de afvalsorteeractiviteiten te verplaatsen van [adres 2] [nummer 2] naar de [adres 1] [nummer 1] . Deze milieuneutrale wijzigingsvergunning is verleend op 30 december 2016 en verzonden op 31 januari 2017. Bij de aanvraag was een akoestisch rapport gevoegd waaruit bleek dat de sorteerinstallatie niet leidt tot een hogere geluidemmissie dan conform vergunning toegestaan. Bij het bepalen van het bronvermogen van de sorteerinstallatie is de akoesticus uitgegaan van de bestaande sorteerinstallatie aan [adres 2] [nummer 2] . Er waren hem geen kengetallen van sorteerinstallaties bekend. Daarnaast heeft hij metingen uitgevoerd aan het bronvermogen van de bestaande installatie.
2.3
Tijdens controlebezoeken in 2019 en 2020 hebben toezichthouders van de
Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) onder meer geconstateerd dat binnen het bedrijf van verzoekster sinds medio 2019 een nieuwe sorteerinstallatie aanwezig en in gebruik is.
Voor deze sorteerinstallatie is volgens verweerder geen omgevingsvergunning (milieu) verleend. Het betreft immers een andere sorteerinstallatie dan de oude, kleinere sorteerinstallatie die ingevolge de omgevingsvergunning van 30 december 2016 (milieuneutrale verandering) verplaatst zou worden van de locatie [adres 2] [nummer 2] naar de locatie De [adres 1] [nummer 1] . De thans aanwezige sorteerinstallatie geeft onder meer een grotere milieubelasting voor de aspecten geluid en stof. Reeds omdat verzoekster op de locatie De [adres 1] [nummer 1] een andere sorteerinstallatie heeft geplaatst en in gebruik heeft genomen dan de sorteerinstallatie die op de locatie [adres 2] [nummer 2] aanwezig was, handelt verzoekster volgens verweerder in strijd met de omgevingsvergunning van 30 december 2016. In die omgevingsvergunning is alleen toestemming gegeven om deze sorteerinstallatie te verplaatsen; niet om een nieuwe, grotere sorteerinstallatie op de locatie aan De [adres 1] [nummer 1] te plaatsen en in gebruik te nemen, aldus verweerder.
2.4
Hoewel verzoekster van mening is dat het plaatsen van een modernere afvalsorteerinstallatie in plaats van de oude installatie van [adres 2] [nummer 2] op grond van artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zonder omgevingsvergunning kan plaatsvinden, heeft zij op 31 januari 2020 opnieuw een milieuneutrale wijzigingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 maart 2020 buiten behandeling gesteld, omdat er geen m.e.r.-besluit bij de aanvraag zat. Verzoekster heeft tegen verweerders besluit van 19 november 2020, waarbij haar bezwaren ongegrond zijn verklaard, beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/7622).
2.5
Verweerder heeft verzoekster op 29 oktober 2019 schriftelijk op de hoogte gesteld van, onder meer, deze geconstateerde overtredingen en het voornemen om handhavend op te treden teneinde de overtredingen ongedaan te maken. Op dat moment heeft verweerder het voornemen niet doorgezet met een last onder dwangsom, onder meer vanwege de ontwikkelingen rond een door verzoekster ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
2.6
Met het voornemen van 20 november 2020 heeft verweerder verzoekster geïnformeerd dat hij voornemens is om voor de sorteerinstallatie een last onder dwangsom op te leggen. Bij brief van 4 december 2020 heeft verzoekster een zienswijze ingediend.
Zaaknummer SGR 20/271
3. In het besluit van 22 december 2020 verweerder verzoekster gelast om binnen 2 weken de in de inrichting aan De [adres 1] [nummer 1] te [plaats] aanwezige sorteerinstallatie uit bedrijf te nemen en uit bedrijf te houden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat verzoekster er ook voor kan kiezen om de huidige sorteerinstallatie te verwijderen en alsnog een sorteerinstallatie te plaatsen die wel aan de omgevingsvergunning van 31 januari 2017 voldoet. Als verzoekster hieraan niet voldoet verbeurt zij een dwangsom van € 50.000,- per constatering met een maximum van € 250.000,-. Per week kan verzoekster maximaal één dwangsom verbeuren.
In dit besluit heeft verweerder overwogen dat verzoekster een andere sorteerinstallatie heeft geplaatst en in gebruik heeft genomen dan de sorteerinstallatie die in het besluit van
30 december 2016 is vergund. Blijkens een akoestisch rapport van Kraaij Akoestisch Adviesbureau van 21 december 2016, dat bij de aanvraag was overgelegd, betreft dat de bestaande sorteerinstallatie, die is verplaatst van de locatie [adres 2] [nummer 2] naar de locatie De [adres 1] [nummer 1] . Hiermee heeft verzoekster volgens verweerder zonder een daartoe reikende omgevingsvergunning de inrichting en werking van de inrichting veranderd. Dit is een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, ten tweede, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7663). Er zijn in dit geval geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving tegen deze overtreding moet worden afgezien, aldus verweerder.
4. Ten aanzien van de spoedeisend van dit verzoek acht de voorzieningenrechter van belang dat blijkens het verweerschrift op 7, 14, 18 en 28 januari 2021 en 1 februari 2021 bij de inrichting van verzoekster aan de [adres 1] [nummer 1] controles hebben plaatsgevonden. Op 7 en 14 januari bleek de sorteerinstallatie niet in werking te zijn, maar op 18 januari wel. Aangezien de begunstigingstermijn inmiddels is verstreken, zijn als gevolg van deze constateringen inmiddels 3 dwangsommen (€ 150.000,-) verbeurd. Aangezien verzoekster nog steeds dwangsommen kan verbeuren, bestaat voldoende spoedeisend belang bij beoordeling van het besluit van 22 december 2020. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster als gevolg van de opgelegde last wijzigingen in de bedrijfsvoering moet doorvoeren om daaraan te kunnen voldoen.
5. Op grond van artikel 2.4, eerste lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, ten tweede, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist met betrekking tot veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften.
6.1
Verzoekster voert aan dat geen sprake is van een overtreding, omdat de geplaatste sorteerinstallatie volgens haar valt onder de milieuneutrale omgevingsvergunning van
30 december 2016. Volgens verzoekster is het op grond van artikel 2.4, eerste lid, van het Bor toegestaan deze modernere sorteerinstallatie te plaatsen op grond van deze milieuneutrale vergunning. De geplaatste sorteerinstallatie leidt niet tot een andere werkwijze binnen de inrichting of een grotere capaciteit. De toegestane doorzet is immers vastgelegd in de omgevingsvergunning en wijzigt niet. Verzoeker heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019 (ECLl:NL:RVS:2019:4140).
6.2
Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3012), waarin is overwogen dat uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo volgt dat niet alleen voor het veranderen van de werking van een inrichting, maar ook voor het veranderen van een inrichting als zodanig een vergunning als bedoeld in die bepaling is vereist.
6.3
Met de bouw en het in gebruik nemen van de nieuwe vaste sorteerinstallatie wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tegelijkertijd ook de inrichting veranderd, waarvoor blijkens deze uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is vereist.
De bouw van de nieuwe sorteerinstallatie is immers een fysieke verandering van de inrichting en heeft milieugevolgen. Dit betekent dat het in werking hebben van een nieuwe sorteerinstallatie in strijd is met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften.
6.4
Verzoekster stelt in dit verband ook dat verweerder in de omgevingsvergunning van 30 december 2016 geen aanvullende geluidvoorschriften heeft willen opnemen en dus ook niet ten aanzien van het toegestane bronvermogen van de sorteerinstallatie. Dat de sorteerinstallatie voldoet aan de geluidnormen blijkt volgens haar uit het memo van Peutz van 5 juli 2019. Dat betekent naar haar mening dat het plaatsen van een sorteerinstallatie met een ander bronvermogen niet leidt tot het inwerking hebben van de inrichting in strijd met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften.
6.5
In het bestreden besluit is vermeld dat blijkens de notitie van Peutz van 6 mei 2019 het totale geluidvermogen van de nieuwe sorteerinstallatie 120 dB(A) bedraagt en significant hoger is dan het aangehouden bronvermogen in het kader van de vergunningaanvraag van 19 december 2016, zijnde 111 dB(A).
6.6
In het besluit van 23 maart 2020 is overwogen dat uit de notitie van Peutz van 19 december 2019 blijkt dat er een verslechtering optreedt voor de woning aan de [adres 1] [nummer 3] in vergelijking met de geluidvoorschriften 8.1.1 van de geldende veranderingsvergunning van 1 juli 2014. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) voor dag- en avondperiode is niet conform de voorschriften 8.1.1. van die omgevingsvergunning. In de voorschriften is voor de woning aan de [adres 1] [nummer 3] een geluidwaarde vergund voor het LAr,LT van 50 dB(A) voor de dagperiode en 35dB(A) voor de avondperiode. In het akoestisch rapport van 19 december 2019 worden geluidwaarden aangevraagd bij de woning aan de [adres 1] [nummer 3] voor LAr,LT voor de dagperiode van 54 dB(A) en voor de avondperiode van 48 dB(A). Deze geluidwaarden zijn niet conform de voorschriften van geldende vergunning van 1 juli 2014. Het akoestisch rapport gaat uit van de situatie na verlening van de revisievergunning, betreffende het samenvoegen van inrichtingen tot een enkele inrichting, aldus verweerder.
6.7
Aangezien die revisievergunning niet is verleend, kan de conclusie van de notitie van Peutz van 19 december 2019 dat voor het aspect geluid er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd.
6.8
Gelet hierop en hetgeen onder 6.3 is overwogen, was verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
7.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2014).
7.2
Verzoekster stelt dat de afwijzingsgrond van de vergunningaanvraag van 31 januari 2020 dat een m.e.r.-besluit bij de aanvraag overgelegd had moeten worden vanwege een wetswijziging per 1 januari 2021 thans niet meer bestaat. Verzoekster zal daarom een nieuwe milieuneutrale vergunningaanvraag ten behoeve van de sorteerinstallatie indienen bij verweerder. Aangezien er geen inhoudelijke grond tot weigering van deze vergunning is, bestaat volgens haar concreet zicht op legalisatie.
7.3
In de eerste plaats acht de voorzieningenrechter in dit verband van belang dat deze wetswijziging dateert van na de besluiten van 22 december 2020 en 19 november 2020, zodat verweerder daarmee bij de besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden. Daarnaast blijk uit hetgeen onder 6.3 is overwogen dat voor de inwerkingstelling van de nieuwe sorteerinstallatie niet kan worden volstaan met een aanvraag voor een milieuneutrale wijziging. Gelet hierop kan deze stelling van verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds hierom niet slagen.
Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten tijde van het nemen van het handhavingsbesluit geen aanvraag was ingediend waarop nog moest worden beslist. Van concreet zicht op legalisatie is naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake.
Dat verzoekster daarnaast een aanvraag om een revisievergunning heeft opgesteld die de locaties van verzoekster aan de [adres 1] [nummer 1] en [adres 2] [nummer 2] als één inrichting bestempelen en die voorziet in de bouw van een hal waarin de sorteerinstallatie geplaatst zou moeten worden kan niet tot een andere conclusie leiden.
7.4
Tevens voert verzoekster aan dat geen van de gestelde overschrijdingen van de norm voor het piekgeluid gerelateerd kunnen worden aan de sorteerinstallatie. Het gaat om gestelde overschrijdingen die het gevolg zijn van het uitvoeren van handelingen met metalen. Er staat daarom geen inhoudelijk milieubelang op het spel. Daarom valt niet in te zien waarom verweerder weigerde de begunstigingstermijn te verlengen en acht verzoekster handhavend optreden onevenredig, ook omdat dit tot sluiting van het bedrijf kan leiden.
7.5
Ook overigens acht de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat het voortbestaan van haar bedrijf als gevolg van het handhavingsbesluit op het spel staat, maar de voorzieningenrechter acht dit belang onvoldoende zwaarwegend om te oordelen dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn. Daarbij is van belang dat er in de door verzoekster overgelegde “Baten- en kosten analyse sorteerinstallatie 2020” vanuit is gegaan dat er als gevolg van de stillegging van de sorteerinstallatie in het geheel geen bouw- en sloopafval meer kan worden ingenomen en verwerkt. Ter zitting is echter gebleken dat de puinbreekinstallatie, die voorheen werd gebruikt, nog binnen het bedrijf van verzoekster aanwezig is en desgewenst kan worden ingezet. Namens verweerder is ter zitting voorgesteld om de puinbreker weer in dienst te stellen, zodat toch bouw- en sloopafval kan worden verwerkt. Verzoekster heeft niet weersproken dat dit tot de mogelijkheden behoort.
Van een totale stillegging van het bedrijf, waar in de baten- en kostenanalyse vanuit is gegaan, kan daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake zijn.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om en voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Zaaknummer SGR 20/270
9. In het besluit van 19 november 2020 heeft verweerder het besluit van 23 maart 2020 gehandhaafd. In laatstgenoemd besluit heeft verweerder besloten de aanvraag van verzoekster van 31 januari 2020 om een omgevingsvergunning voor de wijziging van een sorteerinstallatie in de inrichting aan de [adres 1] [nummer 1] te [plaats] buiten behandeling te laten.
10. Verzoekster voert aan dat de aanvraag van 31 januari 2020 ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat een milieuneutrale vergunning wordt verleend met toepassing van de reguliere procedure en niet met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
11. Wat hiervan ook zij, kan dit verzoek er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet toe leiden dat verweerder bij voorlopige voorziening wordt opgedragen de aanvraag van verzoekster van 31 januari 2020 weer in behandeling te nemen, omdat het aan verweerder is -en niet aan de voorzieningenrechter- om te beoordelen of al dan niet aan de voorwaarden is voldaan om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Verzoekster kan met dit verzoek dan ook niet bereiken dat haar aanvraag van 31 januari 2020 weer in behandeling wordt genomen.
12. Gelet hierop zal dit verzoek eveneens worden afgewezen.
Beide zaken
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beide zaken
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.