ECLI:NL:RBDHA:2021:1135
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor sorteerinstallatie
Op 8 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een omgevingsvergunning voor een sorteerinstallatie. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 maart 2020, waarin haar aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling was gesteld. Dit besluit werd later door verweerder gehandhaafd in een besluit van 19 november 2020. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster een nieuwe, grotere sorteerinstallatie had geplaatst zonder de vereiste omgevingsvergunning, wat in strijd is met de eerder verleende vergunning van 30 december 2016. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de verzoekster al dwangsommen had verbeurd en er geen zicht op legalisatie was. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, drs. A.C.P. Witsiers, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2021.