ECLI:NL:RBDHA:2023:8139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.9989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijf voor gezinshereniging

In deze zaak heeft eiser op 31 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verblijf in het kader van ‘familie en gezin’ bij zijn in Nederland verblijvende echtgenote, Nouhat Mohammad. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had zijn aanvraag op 7 december 2022 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 7 maart 2023 moeten beslissen. Aangezien verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, is de termijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 9 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waardoor het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.

Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank legt op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken voor verweerder om een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelt dat in dit geval, gezien de omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging, een langere termijn van twintig weken moet worden opgelegd. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, evenals de vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 184. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9989

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 31 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verblijf in het kader van ‘familie en gezin’ bij zijn in Nederland verblijvende echtgenote Nouhat Mohammad.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Niet tijdig beslissen
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 7 december 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentig dagen beslissen. Verweerder had dus uiterlijk op 7 maart 2023 moeten beslissen. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 9 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
Nadere termijn voor het nemen van een besluit en rechterlijke dwangsom
3. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In het geval van eiser dient er gelet op het dossier vanuit te worden gegaan dat verweerder nog niet naar de aanvraag heeft gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom en proceskosten
9. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
10. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (duizendvierhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.