ECLI:NL:RBDHA:2023:8121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.3083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser met vrees voor Taliban

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op 2 juli 2022 een aanvraag indiende, stelt dat hij bedreigd wordt door de Taliban vanwege de betrokkenheid van zijn vader bij een meisjesschool en een conflict over grondbezit. De Staatssecretaris heeft de aanvraag op 26 januari 2023 afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over de bedreigingen ongeloofwaardig werden geacht.

De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. Eiser heeft nadere stukken ingediend ter onderbouwing van zijn relaas, waaronder dreigbrieven van de Taliban en documenten over de taskera van zijn vader. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de afwijzing deugdelijk heeft gemotiveerd en dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor de Taliban aannemelijk te maken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank wijst erop dat de Staatssecretaris bij een eventueel vervolgonderzoek naar de situatie in Afghanistan zich opnieuw moet vergewissen van de algemene omstandigheden in het land. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3083

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 2 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 26 januari 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser heeft op 22 februari 2023 nadere stukken ingediend ter onderbouwing van zijn relaas.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om een vertaling en toelichting over te leggen van op 22 februari 2023 aan de rechtbank gezonden stukken.
1.3.
Bij brief van 20 maart 2023 is een vertaling en toelichting overgelegd. Daarbij is vermeld dat de originele stukken zien op de taskera van eiser, twee dreigbrieven van de Taliban (in de maand april 2021) en een afgehandeld verzoek om informatie aan het ziekenhuis van 8 februari 2023 aangaande het overlijden van de ouders van eiser in juni 2021. Verder zijn er kopieën overgelegd aangaande de taskera en de aanstelling op een meisjesbasisschool van de vader van eiser.
1.4.
In een op 20 april 2023 opgestelde verklaring van onderzoek is ten aanzien van de taskera van eiser geconcludeerd dat het document zeer wel mogelijk echt is. In de dreigbrieven en de stukken van het ziekenhuis zijn geen onregelmatigheden aangetroffen. Gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal kan voor wat betreft de echtheid van de documenten geen uitspraak worden gedaan.
1.5.
Op 24 april 2023 is door de staatssecretaris een reactie gegeven op de overgelegde stukken. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om het standpunt inzake de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser te wijzigen.
1.6.
Op 2 mei 2023 is een nadere zitting gehouden. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming besluit

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. De vader van eiser is betrokken geraakt in een vijandige relatie met de Taliban en dat heeft geresulteerd in bedreigingen naar vader en (later) naar de rest van het gezin. De strijd zou gaan om de sluiting van een meisjesschool waar vader werkzaam is en de gedwongen overdracht van een stuk grond aan de Taliban. Tijdens een inval van de Taliban in de zomer van 2021 is eiser met zijn broers gevlucht. Eiser is toen door een oom opgehaald en deze heeft zijn vlucht uit Afghanistan geregeld. Volgens eiser zijn zijn ouders bij die inval gedood en is de Taliban nu op zoek naar eiser en zijn broers. Nu de Taliban overal aan de macht is, kan eiser niet terug.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
De verklaringen van betrokkene over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht.
2. Problemen met de Taliban. Dit relevante element wordt ongeloofwaardig geacht.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de verklaringen van eiser summier en wisselend zijn. De nadere onderbouwing met stukken is volgens de staatssecretaris onvoldoende om de gestelde gebeurtenissen en problemen geloofwaardig te achten.
De staatssecretaris concludeert dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is door de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat eiser de problemen met de Taliban niet aannemelijk heeft gemaakt?
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dit deugdelijk heeft gemotiveerd en acht daarbij het volgende van belang.
Wettelijk kader
4.1.
Uit artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) volgt dat op de vreemdeling de verplichting rust om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken en de relevante elementen hiervoor zo spoedig mogelijk naar voren te brengen [1] .
Reden voor vertrek
4. In het aanmeldgehoor verklaart eiser dat zijn familie eigenaar was van een landgoed dat door zijn vader werd bewerkt en dat hij hem regelmatig hielp en eten bracht op het land. De enige reden voor zijn vertrek, stelt eiser, was dat de grond die aan zijn familie toebehoort, door de Taliban werd geclaimd. Vanwege de vijandige relatie die hierdoor is ontstaan, is eiser door zijn oom opgehaald en gevlucht. De staatssecretaris mag dit vreemd vinden nu eiser in het nader gehoor stelt te zijn ontsnapt tijdens een inval door de Taliban en daarom Afghanistan is ontvlucht. Vervolgens stelt eiser dat hij pas in Nederland van zijn oom heeft gehoord dat de reden voor de bedreiging een conflict over een stuk grond is, terwijl dit conflict, en niet de inval, in het aanmeldgehoor als asielmotief wordt benoemd.
Verantwoordelijkheden en werkzaamheden vader
4.1.
In het nader gehoor stelt eiser dat vader directeur was van de meisjesschool in zijn dorp en opdracht kreeg van de Taliban om de school te sluiten (p.11). Later in het gehoor (p. 15) verklaart eiser geen idee te hebben welke verantwoordelijkheden vader op school had en ook niet te weten in welke vakken zijn vader lesgaf. In de zienswijze verklaart eiser dat vader inval-docent was en dat hij verantwoordelijk was voor de schoolspullen en administratie. De staatssecretaris heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat voorgaande verklaringen wisselend zijn. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat de stelling van eiser dat hij niet kon weten wat de verantwoordelijkheden van vader waren omdat het cultureel bepaald is dat thuis niet over de school werd gesproken, niet is onderbouwd. De in beroep overlegde kopieën betreffende de aanstelling van eisers vader kunnen niet op authenticiteit worden beoordeeld en de staatssecretaris heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat deze stukken niet kunnen afdoen aan de hiervoor genoemde wisselende verklaringen.
Bedreigingen
4.2.
Op enig moment doet de Taliban volgens eiser een inval in het huis waar eiser woont. Eiser weet, desgevraagd, geen datum en benoemt in de zienswijze dat het de zomer van 2021 moet zijn geweest. Over de inval zegt eiser op p. 18 van het nader gehoor dat hij lag te slapen en verklaart: “
toen ik wakker werd gemaakt, hoorde ik stemmen, gegil en alles was door elkaar. Ik was half wakker. Op een gegeven moment zei mijn moeder dat wij moesten opschieten en toen zijn wij naar buiten gegaan”. Buiten heeft een dorpsgenoot eiser en zijn broers meegenomen naar diens huis. De staatssecretaris mocht deze verklaring van eiser summier vinden nu eiser desgevraagd niet weet waarom de dorpsgenoot hen opwachtte, via welke route ze zijn gevlucht en waarom alleen eiser een dag na de inval door zijn oom naar een smokkelaar is gebracht en zijn broers niet. De overgelegde stukken van het ziekenhuis geven evenmin een onderbouwing voor de gestelde inval.
4.3.
Eiser verklaart dat hij, enige dagen voordat de Taliban hun huis binnenviel, van zijn vader hoorde dat de Taliban hem bedreigde. Letterlijk zegt eiser daarover op p. 16 van het nader gehoor
: “hij heeft het achtergehouden tot die dag…wat ik toen van mijn vader heb vernomen, was dat wij niet naar buiten mochten gaan en voorzichtig moesten zijn”.Over de inhoud van de bedreiging heeft vader niets verteld, aldus eiser. Later op p. 17 zegt eiser, al voordat vader hem verbood naar buiten te gaan, te weten dat de school moest sluiten van de Taliban terwijl hij in hetzelfde gehoor op p. 16 verklaart dat hij pas in Nederland van zijn oom hoort dat vader werd bedreigd om de school te sluiten en een stuk grond aan de Taliban over te dragen. De staatssecretaris heeft deze verklaringen terecht als wisselend aangemerkt.
4.4.
Eiser stelt dat de later overgelegde dreigbrieven zijn relaas met betrekking tot de bedreiging door de Taliban onderbouwen. Hieruit blijkt volgens eiser dat tussen vader, zijn zonen en de Taliban een conflict bestond over de sluiting van de school en een stuk grond waarvan de Taliban beweert dat het aan hen toebehoort. Nu uit algemene informatie [2] blijkt dat dergelijke brieven vrijwel zonder uitzondering vals zijn en de dreigbrieven niet kunnen worden beoordeeld op echtheid heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geconcludeerd dat deze stukken niet kunnen afdoen aan de hiervoor genoemde wisselende verklaringen.
4.5.
Eiser stelt zelf geen problemen te hebben ondervonden met de Taliban, maar dat zijn oom heeft gezegd dat de Taliban op zoek is naar eiser en zijn broers omdat vader niet meer in leven is. Eiser heeft deze stelling verder niet nader onderbouwd.
5. De rechtbank is van oordeel dat staatssecretaris niet ten onrechte, en deugdelijk gemotiveerd, heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser in samenhang bekeken afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is door de staatssecretaris het beroep op WBV2022/19 terecht afgewezen?
7. Eiser beroept zich op WBV 2022/19 en stelt dat aan hem het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. De staatssecretaris heeft zich in de afwijzing hiervan terecht op het standpunt gesteld dat eiser diens gestelde vrees met geloofwaardige verklaringen op individuele gronden aannemelijk moet maken. De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen, met de staatssecretaris van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van 27 januari 2023 van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Middelburg (ECLI:NL:RBDHA:2023:959) maakt dit oordeel niet anders nu door de staatssecretaris terecht is gesteld dat deze uitspraak niet ziet op een vergelijkbare situatie: in die zaak was sprake van een tweede opvolgende aanvraag op grond van bekering tot het christendom. De stellingen over toegedichte bekering ontberen onderbouwing en kunnen met hetgeen thans is aangevoerd niet leiden tot het beoogde doel.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De staatssecretaris heeft geen terugkeerbesluit genomen omdat nog onderzoek plaatsvindt naar adequate opvang (bij familieleden) in het land van herkomst. De rechtbank geeft de staatssecretaris mee, bij afronding van het onderzoek, zich opnieuw te vergewissen van de algemene situatie in Afghanistan.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskosten vergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt daarnaast onder andere uit ECLI:NL:RVS:2015:1476
2.Algemeen Ambtsbericht Afghanistan (AAB), maart 2022, p 71 in combinatie met AAB, november 2020, p 49: “