Overwegingen
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [Geboortedatum]. Op 22 december 2017 heeft hij zijn eerste asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser onder meer ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de islam. Bij besluit van 17 juli 2018 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond.2 Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 3 september 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ongegrond
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Op grond van artikel 31 van de Vw.
verklaard.3 Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling4 van 2 oktober 20185 ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft op 9 mei 2019 een eerste opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 september 2019 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.6 Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 november 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ongegrond verklaard.7 Het hoger beroep tegen deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2020 ongegrond verklaard.8
3. Op 26 januari 2021 heeft eiser een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser een brief overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland van 25 januari 2021, en verder een drietal brieven van [Predikant], predikant van de [Kerk] in Breda, een verklaring van [Pastoor], pastor van de gemeente “[Naam 2]” in Emmeloord, en een screenshot van de mobiele telefoon van eiser.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig. Verweerder handhaaft daarom het terugkeerbesluit van 17 juli 2018 en het inreisverbod van 13 september 2019.
5. Eiser voert in beroep hiertegen het volgende aan. In de eerste plaats is in de vorige asielprocedure al vastgesteld dat eiser een niet-praktiserend moslim is. Hij behoort daarom volgens het beleid van verweerder tot een risicogroep. Verweerder heeft dat miskend. Daarnaast stelt eiser dat verweerder de gestelde afwending van de islam in de huidige asielprocedure opnieuw als zelfstandig element had moeten beoordelen. Het eerdere oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, over eisers afvalligheid staat niet in rechte vast, nu het beoordelingskader voor afvalligheid sinds die uitspraak is gewijzigd.9 Eiser verwijst hiervoor naar Werkinstructie (WI) 2022/3. Verder heeft verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers bekering onvoldoende rekening gehouden met het passieve karakter van deze bekering. Naast de verklaringen bij zijn aanvraag, heeft eiser in beroep een verklaring van een vriend, een verklaring van collega’s en een gespreksverslag van de Commissie Plaisier overgelegd. Verweerder had eiser dan ook het voordeel van de twijfel moeten geven, gelet op WBV 2022/19. Tot slot loopt eiser bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade. Eiser is verwesterd10 en stelt daarnaast dat in Afghanistan sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn11 (15c-situatie).
4 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5 201807429/ 1/ V2 en 201807429/2/ V2.
6 Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
10 Werkinstructie 2019/1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Bij een opvolgende aanvraag beperkt de beoordeling van verweerder zich in eerste instantie tot een onderzoek naar en een weging van de naar voren gebrachte nieuwe elementen en bevindingen, in dit geval de gestelde bekering tot het christendom. De rechtbank stelt vast dat eiser in de eerste asielprocedure al naar voren heeft gebracht dat hij zich heeft afgewend van de islam en dat verweerder deze (gestelde) afvalligheid daarbij als zelfstandig asielmotief heeft beoordeeld. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 september 2018 is geconcludeerd dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder met betrekking tot dit onderdeel van eisers relaas de rechterlijke toets kan doorstaan. Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bevestigd. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de gestelde afwending van de islam niet geloofwaardig zijn. Nu eiser bovendien niet heeft toegelicht waarom de wijzigingen in het toetsingskader tot de conclusie voeren dat de eerdere beoordeling niet in stand kan blijven, slaagt deze beroepsgrond niet.
7. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat in de eerdere procedure is vastgesteld dat eiser een niet-praktiserend moslim is. Eiser heeft dat in die procedure weliswaar naar voren gebracht, maar verweerder merkt terecht op dat in het besluit op de eerste aanvraag aan eiser is tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of hij al dan niet praktiserend moslim is. Van een aanvaarding door verweerder van eisers stelling dat hij in Afghanistan te boek staat als niet-praktiserend moslim, is dan ook geen sprake. De stelling van eiser in beroep dat hij tot een risicogroep behoort volgt de rechtbank reeds daarom niet, nog daargelaten dat het enkele behoren tot een risicogroep er op zichzelf nog niet toe leidt dat gegronde vrees voor vervolging moet worden aangenomen. Hiervoor zijn immers geringe indicaties vereist die eiser ook in de huidige asielprocedure niet naar voren heeft gebracht.
8. Verweerder heeft aan de hand van de verklaringen van eiser in het bestreden besluit geconcludeerd dat aan zijn gestelde bekering geen diepgewortelde innerlijke overtuiging ten grondslag ligt. Dat eiser (werkelijk) tot het christendom is bekeerd, wordt daarom door verweerder niet geloofwaardig geacht.
9. Onder verwijzing naar WI 2022/3 heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn bekering getoetst aan de hand van de volgende elementen: (1) motieven voor en proces van bekering, (2) kennis van het nieuwe geloof en (3) ontplooide geloofsactiviteiten. De verklaringen van eiser over deze elementen moeten worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de verklaringen van derden.
10. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn motieven om zich tot het christendom te bekeren. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat de gestelde bekering is gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Verweerder
heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de reden is geweest om zich in het christendom te verdiepen. De enkele verklaring van eiser12 dat [Naam 3] hem hielp, een goede vriend was en altijd aardig en vrolijk was, is daarvoor immers onvoldoende. Daarbij komt dat eiser ook heeft verklaard dat hij als geboren moslim aanvankelijk niets van het christendom wilde weten, maar dat hij zich toch in het christendom heeft verdiept omdat [Naam 3] zo volhardend was.13 Dit heeft verweerder opmerkelijk kunnen vinden, te meer omdat eiser zich, volgens zijn eerdere verklaringen, op dat moment al van de islam had afgewend.
11. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser summier, oppervlakkig en vaag heeft verklaard over het moment van zijn bekering. Eiser heeft daarover verklaard dat hij over Jezus Christus heeft gedroomd, die tegen hem zei dat het geloof hem heeft gered en dat het geloof hem heeft gemist, en dat hij zich vanaf dat moment gelovig voelde.14 Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser – ook bij doorvragen – niet in staat is gebleken inzichtelijk te maken waarom eiser deze droom als teken zag om zich te bekeren en waarom hij daar zoveel betekenis aan hecht. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij sindsdien aardiger is geworden, liefde heeft gekregen voor andere mensen, geen medicijnen meer gebruikt, leergierig is geworden en graag mensen helpt15, maar hij kan niet uitleggen waarom dit verband houdt met zijn bekering tot het christendom. De stelling van eiser dat sprake is van een (overwegend) passieve bekering en dat daarom de nadruk niet moet liggen op de vraag of sprake is van een keuze voor het christendom maar op de ontwikkeling van het geloofsleven na de bekering, maakt dit niet anders. Eiser is er immers evenmin in geslaagd inzichtelijk te maken hoe hij in het dagelijks leven invulling geeft aan zijn nieuwe geloof. Eisers verklaring dat hij op een goede manier praat, goed werk verricht en mensen op een goede manier behandelt is daarvoor te algemeen, terwijl eiser ook niet toelicht waarom er een relatie bestaat tussen deze positieve ontwikkeling en zijn bekering tot het christelijke geloof.
12. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser over beperkte kennis van het christendom beschikt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser geen vers of gebed uit het christendom kan noemen dat voor hem persoonlijk veel betekent.16 Daarnaast zijn de verklaringen van eiser over zijn kennis niet volledig dan wel niet helemaal correct. Nu eiser heeft verklaard dat hij regelmatig de bijbel leest, kerkdiensten bezoekt en naar bijeenkomsten gaat, mocht verweerder van hem verwachten dat hij hier uitgebreider over kon verklaren. Ook de Commissie Plaisier stelt in het gespreksverslag vast dat eiser geen duidelijke Bijbelcitaten of titels van kerkelijke liederen kan aanhalen, hetgeen vreemd wordt gevonden aangezien eiser zich het Nederlands al behoorlijk eigen heeft gemaakt. Die observatie onderstreept het oordeel van verweerder dat eisers kennis van het christendom niet in positieve zin kan bijdragen aan het geloofwaardigheidsoordeel over zijn bekering.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig zijn. Hoewel verweerder, mede gelet op wat derden daarover hebben verklaard, erkent dat eiser deelneemt aan kerkelijke activiteiten, regelmatig kerkdiensten
12 Pagina 5, rapport gehoor opvolgende aanvraag.
13 Pagina 8, rapport gehoor opvolgende aanvraag.
14 Pagina 9 en 11, rapport gehoor opvolgende aanvraag.
15 Pagina 10, rapport gehoor opvolgende aanvraag.
16 Pagina 17 en 18, rapport gehoor opvolgende aanvraag.
bijwoont en is gedoopt, wegen deze activiteiten niet op tegen de achterblijvende verklaringen van eiser over de andere elementen van de bekering. Voor zover eiser stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat eiser verbaal niet sterk is, mag verweerder, gelet op het geschetste referentiekader17, van eiser verwachten dat hij meer en overtuigender over zijn bekering kan verklaren dan dat hij heeft gedaan. Dit betekent ook dat verweerder eiser niet het voordeel van de twijfel heeft hoeven geven. Van strijd met WBV 2022/19 is daarom geen sprake.
Reëel risico op ernstige schade
14. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan omdat hij is verwesterd. Eiser voert weliswaar aan dat hij al enige tijd in Nederland verblijft en hier een (sociaal) leven heeft opgebouwd, maar verweerder heeft dit terecht onvoldoende gevonden om een risico op ernstige schade vanwege (gestelde) verwestering aan te nemen, nu niet is onderbouwd dat eiser hier daadwerkelijk problemen door zal ondervinden.
15. Verder betoogt eiser dat in Afghanistan sprake is van 15c-situatie. Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich voor als de mate van willekeurig geweld in een gebied dermate hoog is, dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger bij terugkeer naar dat gebied louter door zijn aanwezigheid al een reëel risico zou lopen op ernstige schade. Eiser heeft zijn stelling dat daar in Afghanistan sprake van is niet onderbouwd. Daarnaast merkt de rechtbank op dat uit het algemeen ambtsbericht over Afghanistan van maart 2022 (hierna: ambtsbericht) volgt dat het algemene geweldsniveau sinds de machtsovername door de Taliban juist sterk is afgenomen.18 De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat in Afghanistan geen sprake is van een 15c-situatie.
16. Desondanks concludeert de rechtbank dat verweerder zijn standpunt dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade onvoldoende heeft gemotiveerd. Zoals de rechtbank ter zitting aan verweerder heeft voorgehouden, volgt uit het hiervoor genoemde ambtsbericht dat sinds 15 augustus 2021 geen gedwongen terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Afghanistan plaatsvindt vanuit Nederland of elders uit de Europese Unie.19 Ook blijkt uit het ambtsbericht dat geen sprake is van systematische monitoring van de omstandigheden van terugkeerders vanuit Europa naar Afghanistan.20 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat hem niet bekend is of inmiddels, sinds het verschijnen van het ambtsbericht, (al dan niet gedwongen) terugkeer naar Afghanistan van afgewezen asielzoekers heeft plaatsgevonden, en zo ja, in welke omstandigheden zij daar terecht komen en hoe het hen vergaat. Verder wijst de rechtbank in dit verband op de volgende passages uit het ambtsbericht:
‘
Een bron stelt dat veel Afghanen die in Europa zijn geweest, sowieso werden verdacht van het niet naleven van islamitische normen en zelfs bekering, omdat veel Afghanen dachten dat het alleen mogelijk is om asiel te krijgen door je te bekeren. Een andere bron bevestigde dat conservatieve elementen in de Afghaanse samenleving elk contact met ‘het Westen’ als verdacht zagen, omdat dit Afghanen blootstelde aan het christendom. (…) Een andere bron
18 Pagina 48, ambtsbericht.
19 Pagina 180, ambtsbericht.
20 Pagina 182, ambtsbericht.
gaf aan dat teruggekeerde Afghanen die verdacht werden van bekering wel een groot risico liepen op represailles door de familie, de bredere gemeenschap en/of islamitische groeperingen als de Taliban en ISKP.’21
De rechtbank constateert dat verweerder bovenstaande informatie niet in zijn beoordeling van de vraag of eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade, heeft betrokken. Dit mag wel van verweerder worden verwacht, zeker nu volgens WI 2022/3, bij ongeloofwaardige verklaringen over afvalligheid en bekering, steeds moet worden beoordeeld of de vreemdeling vanwege
toegedichteafvalligheid of bekering te vrezen heeft voor vervolging.22 Volgens WI 2022/3 ziet de beoordeling van toegedichte afvalligheid en bekering niet zozeer op de eigen overtuiging van de vreemdeling, maar meer op de gedragingen en uitingen van de vreemdeling ven de perceptie van de omgeving hiervan, welke risico’s dit oplevert en waarom deze uitingen in verband worden gebracht met afvalligheid of bekering. De rechtbank stelt vast dat verweerder hier ten onrechte geen onderzoek naar heeft verricht. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat hiervoor onder 16 is overwogen. Het ligt op de weg van verweerder om te bepalen op welke wijze hij het onderzoek naar mogelijke risico’s als gevolg van toegedichte afvalligheid en/of bekering zal verrichten. Indien verweerder vasthoudt aan zijn standpunt dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade, zal verweerder dit in het nieuw te nemen besluit nader moeten motiveren.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).