ECLI:NL:RBDHA:2023:8043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
9613312 EL 22-1
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die betrekking heeft op effectenleaseovereenkomsten, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, heeft Dexia Nederland B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en tekortkomingen in de uitvoering van de leaseovereenkomsten. Eiser heeft twee leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij als lessee was vermeld. Dexia, als rechtsopvolger van Dexia Bank Nederland, heeft de overeenkomsten beheerd en eindafrekeningen opgesteld. Eiser heeft in totaal een aanzienlijk bedrag aan maandtermijnen en restschuld aan Dexia betaald, maar heeft geen dividenden ontvangen. Eiser heeft de nietigheid van de overeenkomsten ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden en wanprestatie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van huurkoop en dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden. Eiser heeft schade geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia, en de rechter heeft Dexia veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen, en Dexia is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten en de noodzaak van vergunningen voor tussenpersonen die advies geven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 9613312 EL 22-1
Vonnis van de kantonrechter van 13 april 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gedaagde partij in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 23 december 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv. tevens conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • conclusie van antwoord in het incident tevens conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia van 16 februari 2023;
  • de antwoordakte van [eiser] van 16 maart 2023.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank
Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters
daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I
[contractnummer]
03-11-1999
Allround Sparen met vooruitbetaling
240 mnd
€ 27.226,80
II
[contractnummer]
03-11-1999
Allround Sparen met vooruitbetaling
240 mnd
€ 54.453,60
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I
12-11-2004
- € 2.665,57
Ja
II
12-11-2004
- € 5.331,16
Ja
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de leaseovereenkomsten - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 16.336,20 aan maandtermijnen en een bedrag van in totaal € 7.996,73 wegens restschuld aan Dexia betaald.
heeft geen bedrag aan dividenden ontvangen. Op 4 februari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 7.292,01 aan [eiser] uitgekeerd, zijnde tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 17 augustus 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
dat Dexia wordt veroordeeld aan [eiser] te verstrekken een afschrift van de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten;
onvoorwaardelijk1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
2. voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden;
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente;
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers [contractnummer] en [contractnummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is;
2. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens - naar de aanbieder wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte - door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat
Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In deze zaak gaat het om [eiser] die - op advies van een financieel adviseur van Spaar Select - twee Allround Sparen overeenkomsten heeft afgesloten bij Bank Labouchere. Om de adviesrelatie tussen hem en de adviseur aan te tonen zal tevens worden benoemd hoe de overeenkomsten van de echtgenote van [eiser] tot stand zijn gekomen aangezien dit dezelfde adviseur betrof. Deze twee Capital Effect overeenkomsten zijn verder niet in het geding.
De echtgenote van [eiser] is in het jaar 1997 ongevraagd telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select, [medewerker] . Hij vroeg [eiser] of hij en zijn echtgenote interesse hadden in een financieel gesprek om alle mogelijkheden te kunnen bespreken. Hier stemden [eiser] en zijn echtgenote mee in. De adviseur is meerdere keren bij [eiser] en zijn echtgenote thuis geweest.
Tijdens het eerste gesprek is gesproken over de financiële situatie en de financiële wensen van [eiser] en zijn echtgenote. Er werd gesproken over het geld dat [eiser] en zijn echtgenote op de spaarrekening hadden staan. Toen er over de financiële wensen werd gesproken, gaf [eiser] aan dat hij graag wat eerder wilde stoppen met werken.
De adviseur stelde dat dit mogelijk was en zei dat hij hier een ontzettend geschikt product voor had, te weten het Capital Effect product van Bank Labouchere. [eiser] en zijn echtgenote zouden ƒ 7.200,00 vooruitbetalen in de overeenkomst. Zodoende zou er vermogen worden opgebouwd waardoor [eiser] eerder kon stoppen met werken.
Tijdens dit gesprek heeft de adviseur een brochure van de Capital Effect overeenkomst aan [eiser] en zijn echtgenote verstrekt. Op grond van deze brochure heeft de adviseur uitgelegd dat bij een vooruitbetaling een korting van 20% op de maandtermijnen zou volgen. Tevens liet hij aan de hand van een rekenvoorbeeld zien welke winsten konden worden behaald. Hierop is te zien dat [eiser] en zijn echtgenote bij een vooruitbetaling van ƒ 7.200,00 na 5 jaar een bedrag van ƒ 10.511,05 zouden ontvangen. Dit werd ook onderstreept door de adviseur.
[eiser] en zijn echtgenote vertrouwden volledig op het advies van de adviseur. Tevens hadden ze beiden geen beleggingservaring of kennis van complexe financiële producten. In 1997 werd er zodoende de eerste Capital Effect overeenkomst afgesloten. [eiser] en zijn echtgenote hebben voor deze overeenkomst ƒ 7.266,24 vooruitbetaald.
De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en ervoor gezorgd dat de echtgenote van [eiser] het heeft ondertekend. Vervolgens heeft de adviseur het aanvraagformulier naar bank Labouchere toegezonden. De adviseur heeft de overeenkomst tijdens een opvolgend huisbezoek door [eiser] en zijn echtgenote laten ondertekenen. De adviseur heeft de overeenkomst vervolgens naar Bank Labouchere toegezonden.
Na twee jaar nam de adviseur weer contact op met [eiser] . Hij wilde graag nogmaals
over de financiële situatie van [eiser] praten. Zodoende kwam de adviseur weer langs.
Hij vertelde [eiser] en zijn echtgenote dat het goed ging met de eerder afgesloten overeenkomst. Hij vroeg aan hen wat de financiële situatie nu was. Zodoende heeft [eiser] nogmaals gesproken over het geld op de spaarrekening en het salaris. Tevens werd nogmaals gesproken over de wens van [eiser] om eerder te stoppen met werken. De adviseur gaf aan dat [eiser] er goed aan zou doen om nog meer overeenkomsten bij Bank Labouchere af te sluiten.
Het allround Sparen zou een geschikt product zijn om vermogen op te bouwen om eerder te kunnen stoppen met werken. De adviseur vertelde [eiser] en zijn echtgenote dat het rendement dat met de Allround Sparen producten behaald kon worden, vele malen hoger was dan wanneer zij het geld op een spaarrekening zouden laten staan. De adviseur had een rekenvoorbeeld bij zich waarmee hij liet zien welke rendementen behaald zouden worden bij verschillende hoogtes van de inleg. Hij liet daarbij ook de slechtste scenario’s zien, dus de gevallen waarin het rendement zou tegenvallen. Ook in dit geval bleef het rendement nog gunstig.
Aangezien [eiser] en zijn echtgenote de eerste keer zo’n goede ervaring hadden gehad met de adviseur, was er inmiddels ook een vertrouwensband ontstaan. De adviseur vertelde hen dat hij ook meerdere overeenkomsten had afgesloten bij Bank Labouchere en dat die ook allemaal goed liepen. [eiser] en zijn echtgenote hadden weinig verstand van financiële zaken en vertrouwden geheel op het advies van de adviseur.
De adviseur adviseerde nogmaals om een vooruitbetaling te doen, want dan zouden ze opnieuw gebruik kunnen maken van de 20% korting op de verschuldigde maandtermijnen. [eiser] en zijn echtgenote zouden een vooruitbetaling van ongeveer ƒ 36.000,00 in de twee Allround Sparen overeenkomsten doen. Dit was tevens het bedrag dat op dat moment op hun spaarrekening stond. Ze waren door de waarden van de adviseur overtuigd dat dit geschikte overeenkomsten waren en dat hun geld veilig zou zitten, om zo na een aantal jaar een goed vermogen te hebben om daarmee eerder te kunnen stoppen met werken. Zodoende hebben zij het advies opgevolgd. Op advies van de adviseur hebben [eiser] en zijn echtgenote in 1999 twee Allround Sparen overeenkomsten afgesloten. Voor de ene Allround Effect overeenkomst is ƒ 12.000,00 vooruitbetaald en voor de andere overeenkomst is ƒ 24.000,00 vooruitbetaald.
De adviseur heeft ook nu de aanvraagformulieren ingevuld en ervoor gezorgd dat [eiser] de aanvraagformulieren heeft ondertekend. Vervolgens heeft de adviseur de aanvraagformulieren naar Bank Labouchere toegezonden. De adviseur heeft de overeenkomsten tijdens een opvolgend huisbezoek door [eiser] en zijn echtgenote laten ondertekenen. De adviseur heeft de overeenkomsten vervolgens naar Bank Labouchere toegezonden.
Vervolgens heeft de adviseur in 2000 nogmaals contact opgenomen, waarna hij vervolgens ook nog een keer langs is gekomen bij [eiser] en zijn echtgenote thuis. Hij vertelde [eiser] en zijn echtgenote dat het zó goed ging met het Capital Effect uit 1997 dat hij hen aanraadde om de overeenkomst tussentijds te beëindigen, de winst zou namelijk vele malen hoger zijn dan de boetetermijnen. De winst kon [eiser] vervolgens voor een nieuw contract gebruiken. Ook hier vertrouwden [eiser] en zijn echtgenote geheel op de adviseur. [eiser] en zijn echtgenote hebben dus ook dit advies opgevolgd. De eerste Capital Effect overeenkomst is beëindigd en de tweede Capital Effect overeenkomst is afgesloten voor ƒ 24.022,60. De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en ervoor gezorgd dat de echtgenote van [eiser] het heeft ondertekend. Vervolgens heeft de adviseur het aanvraagformulier naar Bank Labouchere toegezonden. De adviseur heeft de overeenkomst tijdens een opvolgend huisbezoek door de echtgenote van [eiser] laten ondertekenen. De adviseur heeft de overeenkomst vervolgens naar Bank Labouchere toegezonden.
De adviseur heeft [eiser] en zijn echtgenote tijdens geen van de gesprekken geïnformeerd
over de specifieke risico’s van de Allround Sparen en Capital Effect overeenkomsten. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met het spaargeld de rentelasten voor de leningen (de effectenleaseovereenkomsten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [eiser] en zijn echtgenote hadden geweten van deze risico’s, hadden zij deze overeenkomsten niet afgesloten.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- kopieën van de aanvraagformulieren Labouchere Effectenlease op naam van [eiser]
van 28 oktober 1999 met nummers [contractnummer] en [contractnummer] , telkens voorzien van het adviseursnummer: ‘ATP-nummer: 170’, het logo van Spaar Select en de naam van de adviseur ‘ [adviseur] ’;
- kopieën van de overeenkomsten Allround Sparen met vooruitbetaling van 3 november 1999 met contractnummers [contractnummer] en [contractnummer] , telkens voorzien van het adviseursnummer: ‘ATP00170 - Spaar Select B.V.’;
- een kopie van de brochure over het Allround Sparen product.
4.10.
Met deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. In elk geval staat voldoende vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Dexia betwist het huisbezoek niet. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het bespreken van het opbouwen van vermogen ter aanvulling op het pensioen en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n financieel product tot stand is gekomen. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene, niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken in dit geval. Onderbouwd is dat aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] de tussenpersoon heeft geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersoon heeft ook andere mogelijke effectenleaseproducten genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomsten met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.14. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van [eiser]
4.17.
vordert Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en (haar versie van) de ondertekende overeenkomsten behorende bij de effectenleaseovereenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. [eiser] heeft dan ook geen belang meer bij afgifte in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De kosten van het incident worden als na te melden gecompenseerd.
de vordering in reconventie van Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de
proceskosten, zoals hierna te melden. Nu het debat in reconventie samenvalt met dat in conventie, worden de proceskosten in reconventie gesteld op nihil.
4.20.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.21.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.5. Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.16.;
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 119,21
b. griffierecht € 86,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00
€ 865,21;
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: JS
coll: JK