ECLI:NL:RBDHA:2023:7999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
09/188789-21 en 09/233405-22 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting en veroordeling voor belaging en mishandeling met vrijheidsbeperkende maatregelen

Op 24 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting en belaging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat er onvoldoende wettig bewijs was. De bewijsmiddelen waren te herleiden tot één bron, namelijk de verdachte zelf, wat niet voldoende was voor een bewezenverklaring. De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de brand had gesticht, ondanks getuigenverklaringen en andere aanwijzingen.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor belaging en mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk te bellen, voicemailberichten in te spreken en berichten te sturen via sociale media. Dit gedrag werd als bedreigend en intimiderend ervaren door het slachtoffer. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, een taakstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van drie jaar.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, die door de verdachte moet worden betaald. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, evenals de noodzaak van maatregelen ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/188789-21 en 09/233405-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.S. Jordan naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging inzake parketnummer 09/233405-22 feit 1 op de terechtzitting van 10 maart 2023 - ten laste gelegd dat:
inzake parketnummer 09/188789-21 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of vuurwerk, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een voertuig (auto met [kenteken] ) en/of een woning (gelegen aan [adres 2] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat voertuig en/of de aangrenzende voertuigen en/of (alle goederen in en om) die woning en/of aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of één of meer familieleden/gezinsleden van [slachtoffer 1] , althans de aanwezige persoon/personen in de woning gelegen aan [adres 2] , en/of de in de omliggende woningen aanwezig persoon/personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of één of meer familieleden/gezinsleden van [slachtoffer 1] , althans de aanwezige persoon/personen in de woning gelegen aan [adres 2] , en/of de in de omliggende woningen aanwezige persoon/personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
inzake parketnummer 09/233405-22 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij in de periode van 15 juli 2022 tot en met 10 september 2022 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten [slachtoffer 2] ,
door;
- [slachtoffer 2] meermalen te bellen;
- meermalen de voicemail van [slachtoffer 2] in te spreken;
- eenmaal danwel meermalen berichten te sturen aan [slachtoffer 2] via social media (Facebook en/of Instagram);
- meermalen berichten te sturen aan familie en/of vrienden van [slachtoffer 2] ;
met het oogmerk [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij in de periode van 20 april 2022 tot en met 27 april 2022 te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] tegen het lichaam (vinger) te slaan.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie inzake dagvaarding I

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege het bestaan van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank stelt – gelet op het onderzoek ter terechtzitting en overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman – vast, dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Na aangifte van brandstichting op 17 december 2019, onderzoek van de brandweer op die dag en verhoor van de verdachte op 23 juni 2020 (in welk verhoor de verdachte heeft ontkend hierbij betrokken te zijn geweest), heeft de officier van justitie besloten tot een zogeheten ‘sepot 01’, waarvan kennelijk overeenkomstig artikel 243 Sv mededeling is gedaan aan de verdachte. Hierna, op 11 april 2021, is door een nieuwe getuige een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd, inhoudende een verklaring van de verdachte aan deze getuige waarin de verdachte tot in detail zijn betrokkenheid bij de brandstichting uiteenzet. Naar aanleiding van deze nieuwe bezwaren heeft de officier van justitie een herstart gegeven aan het opsporingsonderzoek en is ook de vervolging gestart, echter zonder hiertoe voorafgaand een machtiging overeenkomstig artikel 255, vierde lid Sv van de rechter-commissaris te verkrijgen.
Wel heeft de rechter-commissaris in het aldus voortgezette opsporingsonderzoek machtigingen verleend voor meerdere onderzoekshandelingen jegens de verdachte.
De rechtbank is nu gelet op bovenstaande, anders dan de raadsman, van oordeel dat het vormverzuim niet zodanig ernstig is dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, nu niet gezegd kan worden dat met bovenstaand handelen van de zijde van justitie een zo ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een goede procesorde (in het bijzonder het vertrouwensbeginsel) waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ernst van het verzuim – nu ook niet is gesteld noch is gebleken dat de verdachte door het verzuim in enig rechtens te respecteren belang is geschaad – gering is. De rechtbank zal dan ook, overeenkomstig de jurisprudentie (vgl. HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:276), volstaan met de enkele vaststelling van het vormverzuim.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.Vrijspraak dagvaarding I

Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank inzake dagvaarding I van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het de verdachte is geweest die (met een ander) de brand in de woning en de auto van aangever heeft gesticht, zoals hem wordt verweten. Weliswaar is er gelet op de diverse verklaringen van getuigen en de medeverdachte en whatsappberichten van de verdachte informatie naar boven gekomen die leidt tot het vermoeden dat de verdachte bij dit strafbare feit betrokken is geweest, maar deze informatie is echter steeds terug te herleiden tot één en dezelfde bron, namelijk op de verdachte zelf. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verder geldt dat voor zover verdachte en zijn medeverdachte naar elkaar hebben gewezen, dit niet eenduidig is geweest en dat gelet op hun eigen belang de (mate van) geloofwaardigheid daarvan niet is te bepalen. Het zich in het dossier bevindende document met historische (telefonische) verkeersgegevens, zo die al relevant zouden kunnen zijn, kan - gelijk het standpunt van de officier van justitie - naar het oordeel van de rechtbank niet in afdoende mate als ondersteunend bewijs worden aangemerkt, nu dit document niet in de vorm van een proces-verbaal is opgemaakt en elke nadere informatie over de totstandkoming en opmaak daarvan ontbreekt.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.De bewijsbeslissing inzake dagvaarding II feiten 1 en 2

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verdachte bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelaste wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, en de omstandigheid dat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de gebezigde bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv. De rechtbank bezigt de navolgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, basisteam Pijnacker - Nootdorp, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 131).
Ten aanzien van de feit 1 en 2
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 14 september 2022, inclusief screenshots (p. 20-55);
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] , opgemaakt op 21 september 2022 (p. 101-102);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 september 2022 (p. 58-64);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 september 2022, inclusief screenshots (p. 65-82);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 september 2022 (p. 111);
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 maart 2023;
7. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 14 september 2022, (p. 89-96).
5.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
inzake dagvaarding II
1.
hij in de periode van 15 juli 2022 tot en met 10 september 2022 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten [slachtoffer 2] , door
:
- [slachtoffer 2] meermalen te bellen;
- meermalen de voicemail van [slachtoffer 2] in te spreken;
- meermalen berichten te sturen aan [slachtoffer 2] via social media (Facebook en Instagram);
- meermalen berichten te sturen aan familie en vrienden van [slachtoffer 2] ;
met het oogmerk [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij in de periode van 20 april 2022 tot en met 27 april 2022 te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp [slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] tegen het lichaam (vinger) te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de onder dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht; en tot oplegging van
- de vrijheidsbeperkende maatregel van 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2] alsmede een locatieverbod bij haar huis en haar werk voor de duur van 3 jaar, met vervangende hechtenis van 1 week per overtreding met een maximum van in totaal 6 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de in geval van bewezenverklaring door de rechtbank op te leggen straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende een periode van drie maanden het slachtoffer stelselmatig lastiggevallen door - ondanks dat hem meerdere keren is duidelijk gemaakt dat zij dat niet wilde - haar te bellen en maar liefst 187 voicemail berichten in te spreken. Ook heeft hij haar via social media als ook via vrienden en familie berichten gestuurd teneinde in contact met haar te komen. De berichten waren bovendien niet zelden dreigend en intimiderend van aard. Hij heeft het slachtoffer zo in een relatief korte periode zeer intensief en op een intimiderende wijze lastig gevallen, waarbij hij zelfs haar 13-jarige zusje heeft benaderd. Zodoende heeft de verdachte herhaaldelijk ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit is door het slachtoffer, zoals zij op de zitting heeft verklaard, als heel beangstigend en bedreigend ervaren. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk delict nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Ook heeft de verdachte het slachtoffer mishandeld en haar daarbij pijn en letsel bezorgd.
De verdachte heeft ter zitting geen blijk gegeven daadwerkelijk inzicht te hebben in de kwalijkheid van zijn gedraging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten maar wel ter zake van onder meer vermogensdelicten, waarvan één met geweld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 3 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in 2017 is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en Gilles de la Tourette. Vanwege deze problematiek is de verdachte afgekeurd voor werk. Ook blijkt uit dit advies dat sprake is van een cannabisverslaving, waarbij de verdachte weinig motivatie toont om deze aan te pakken, en een langdurige (jeugd)hulpverleningsgeschiedenis, waarbij de laatste behandelpoging in 2021 bij Brijder niet van de grond is gekomen. Hoewel de verdachte zijn problematiek redelijk onder controle lijkt te hebben en een aantal positieve bezigheden heeft zoals sport, het opknappen van scooters en varen met zijn
boot, maakt de reclassering zich zorgen over de emotie- en agressieregulatie problematiek van de verdachte. De reclassering ziet op dit moment echter geen mogelijkheid voor verdere begeleiding. [verdachte] is niet gemotiveerd mee te werken en laat een lage responsiviteit zien voor gedragsverandering.
De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Een contact- en locatieverbod lijkt eveneens nodig om recidive te beperken. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteiten en strafmaat aansluiting gezocht bij hetgeen in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank acht de verdachte in staat om – in overleg met de reclassering over de aard van de werkzaamheden – een taakstraf uit te voeren, nu hij ter zitting heeft verklaard zich in de kamer van koophandel te hebben ingeschreven en een scooterbedrijf te willen starten.
De rechtbank acht daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, voorts aanleiding om op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) twee vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen, te weten een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod. Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich niet binnen een straal van 300 meter bij haar huis en haar werk te Pijnacker mag begeven. De maatregelen gelden voor de duur van drie jaren en voor iedere keer dat de verdachte deze maatregelen overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.
Gelet op het reclasseringsrapport en de omstandigheid dat de verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn handelen, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de veroordeelde een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon of bepaalde personen. De rechtbank beveelt daarom, gelet op artikel 38v, vierde lid Sr dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd nu er geen gegevens zijn over de psychische voorgeschiedenis van de benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de in dagvaarding II onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zijn in dit concrete geval zo evident, dat geestelijk letsel bij de benadeelde partij kan worden aangenomen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 r.o. 2.4.5). Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 september 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de in dagvaarding II onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 09/188789-21 (dagvaarding I) ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de in parketnummer 09/233405-22 (dagvaarding II) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
140 (honderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
70 (zeventig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , [geboortedatum] .
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van in totaal 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van 3 jaren niet zal ophouden in een straal van 300 meter van de woning en vestiging van het werk van [slachtoffer 2] , te weten respectievelijk [adres 3] en [adres 4] ;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van in totaal 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] deels toe tot een bedrag van € 1.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. B. Sahebali, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2023.