Op 24 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting en belaging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat er onvoldoende wettig bewijs was. De bewijsmiddelen waren te herleiden tot één bron, namelijk de verdachte zelf, wat niet voldoende was voor een bewezenverklaring. De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de brand had gesticht, ondanks getuigenverklaringen en andere aanwijzingen.
Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor belaging en mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk te bellen, voicemailberichten in te spreken en berichten te sturen via sociale media. Dit gedrag werd als bedreigend en intimiderend ervaren door het slachtoffer. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, een taakstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van drie jaar.
De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, die door de verdachte moet worden betaald. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, evenals de noodzaak van maatregelen ter bescherming van de maatschappij.