ECLI:NL:RBDHA:2023:7843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wajong-uitkering wegens verblijf buiten Nederland en de toepassing van beleidsregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser die zijn Wajong-uitkering had ontvangen sinds 14 januari 2004. Eiser is eind september 2019 samen met zijn vader en stiefmoeder naar Israël verhuisd, zonder het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hiervan op de hoogte te stellen. Het Uwv beëindigde de Wajong-uitkering per 1 juli 2021, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van de uitkering in het buitenland. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij zwaarwegende redenen had om naar Israël te verhuizen, onder andere vanwege de zorg van zijn vader en stiefmoeder na het overlijden van zijn moeder.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het beroep tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke argumenten van eiser tegen de beëindiging van de Wajong-uitkering behandeld. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde redenen niet onder de beleidsregels voor voortzetting van de Wajong-uitkering buiten Nederland vielen. De rechtbank concludeerde dat de wens van eisers vader en stiefmoeder om naar Israël te verhuizen voornamelijk op eigen keuze was gebaseerd en dat er geen objectieve en dwingende redenen waren voor hun verhuizing.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eiser dat er een verdrag bestaat tussen Nederland en Israël dat de export van de Wajong-uitkering mogelijk maakt, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Wajong-uitkering geen sociale verzekering is, maar een sociale voorziening, waardoor het verdrag niet van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het Uwv het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende in [woonplaats] (Israël), eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2021 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsuitkering die eiser ontving op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 juli 2021 beëindigd, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Bij besluit van 31 augustus 2021 (het primaire besluit), dat het besluit van 28 juni 2021 vervangt, heeft het Uwv eisers Wajong-uitkering met ingang van 1 juli 2021 beëindigd, omdat eiser buiten Nederland is gaan wonen terwijl niet kon worden vastgesteld of hij zwaarwegende redenen had om dat te doen.
Bij besluit van 15 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 28 maart 2022 zijn nog reacties door eiser en verweerder ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vader, [naam 1], en zijn stiefmoeder, [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontving sinds 14 januari 2004 een Wajong-uitkering. Eind september 2019 is hij samen met zijn vader en stiefmoeder naar Israël verhuisd, waar hij sindsdien verblijft. Eiser heeft het Uwv hier niet over ingelicht. Eiser heeft zijn woning aan de [adres] [nummer] in [plaats] nog tot 19 oktober 2021 aangehouden. Op 17 november 2021 heeft hij zich laten uitschrijven uit de Basisregistratie Personen, omdat hij nu permanent in Israël woont met zijn vader en stiefmoeder. Pas door een brief van 12 juli 2021, namens eiser door zijn vader geschreven en ook bedoeld als bezwaarschrift tegen het besluit van 28 juni 2021, is het Uwv ervan op de hoogte geraakt dat eiser buiten Nederland is gaan wonen. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat het Uwv het besluit van 28 juni 2021 heeft vervangen door dat van 31 augustus 2021. Het Uwv heeft dat ter zitting bevestigd.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, omdat eiser niet is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts op 5 november 2021, nog immer niet kan worden vastgesteld of eiser voldoet aan de voorwaarden om de Wajong-uitkering in het buitenland te ontvangen (te weten afhankelijkheid van de verzorging van zijn vader en stiefmoeder). In het verweerschrift heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat, gelet op het exportverbod van de Wajong-uitkering, de Wajong-uitkering slechts onder enkele voorwaarden in het buitenland kan worden ontvangen. Omdat er sprake was van een vrijwillige keuze van eisers vader en stiefmoeder om naar het buitenland te verhuizen, voldoet eiser niet aan de voorwaarden zoals genoemd in het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland.
3. Eiser voert (samengevat) aan dat het Uwv ten onrechte zijn Wajong-uitkering heeft stopgezet per 1 juli 2021 en ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek in de brief van 12 juli 2021 tot hercalculatie en nabetaling van zijn Wajong-uitkering over de periode van 1 september 2019 tot 1 juli 2021. Eiser wist niet tijdig van de ingeplande afspraak bij de verzekeringsarts op 5 november 2021. Er was sprake van een moeizame communicatie tussen eiser en het Uwv. Verder betoogt eiser dat hij zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen. Na het overlijden van zijn moeder was hij in een depressie geraakt. Omdat hij is aangewezen op de zorg en nabijheid van zijn vader en stiefmoeder, had hij geen andere keuze dan met hen mee te reizen naar Israël. Verder voert hij aan dat het Uwv ten onrechte heeft geïmpliceerd dat er tussen Nederland en Israël geen verdrag is dat export van de Wajong-uitkering mogelijk maakt. Hij wijst daarbij op het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël betreffende herziening van het op 25 april 1984 te Jeruzalem ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël met verdragsnummer 009420 (het Verdrag). Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat het exportverbod in de Wajong op gespannen voet staat met verdragsrecht, zoals het recht op vrij verkeer. Tot slot is aangevoerd dat eiser iemand kent die wel zijn Wajong-uitkering ontvangt in Israël.
Ontvankelijkheid
4. De rechtbank toetst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep, omdat het beroep is ingediend op 7 januari 2022, terwijl het bestreden besluit dateert van 15 november 2021. De vraag dient zich daarom aan of het beroep tijdig is ingesteld. Eiser heeft gesteld dat hij het bestreden besluit op 3 januari 2022 heeft ontvangen in Israël. De rechtbank stelt vast dat het dossier een aanbiedingsbrief van 14 december 2021 bevat, waarbij het Uwv het bestreden besluit aan het adres van eiser in Israël heeft toegezonden. Verweerder heeft gesteld dat hij het bestreden besluit reeds op 15 november 2021 heeft verzonden naar het laatst bekende adres van eiser in Nederland. Nog afgezien van de vraag of verweerder, gelet op de brief van eiser van 12 juli 2021, kon volstaan met toezending aan dit adres, heeft verweerder niet aannemelijk kunnen maken dat het bestreden besluit op 15 november 2021 is verzonden. Dit heeft het Uwv op de zitting bevestigd. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat de beroepstermijn is aangevangen op 15 december 2021. Het beroep is daarom tijdig ingediend en voldoet ook overigens aan de ontvankelijkheidsvereisten.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong eindigt het recht op een Wajong-uitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.
5.2.
Beleidsregels
Uit artikel 1 van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Staatscourant 2003, 84, hierna: Besluit Beleidsregels) volgt dat het Uwv bij het uitoefenen van de bevoegdheid om, in afwijking van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering niet te beëindigen omdat dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, overeenkomstig de in dit besluit opgenomen beleidsregels handelt.
Uit artikel 2 van het Besluit Beleidsregels volgt dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uwv zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
(…) c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting bij het Besluit Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen, objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
6. Eiser heeft aangevoerd dat het Uwv zijn Wajong-uitkering ten onrechte heeft beëindigd vanwege zijn verblijf buiten Nederland, omdat hij daarvoor zwaarwegende redenen heeft. De door eiser aangevoerde omstandigheden waarom hij buiten Nederland is gaan wonen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebracht onder een of meer van de in artikel 2 van het Besluit Beleidsregels genoemde gevallen. Daargelaten de vraag of eiser voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn vader en stiefmoeder, is niet gebleken dat er voor hen objectieve en dwingende redenen waren om buiten Nederland te gaan wonen. De wens van zijn vader en stiefmoeder om naar Israël te verhuizen, was in overwegende mate op de eigen keuze gebaseerd. Ook anderszins is niet gebleken van zwaarwegende redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit Beleidsregels. Daarbij is van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is. De hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden, die door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de invulling die het Uwv in zijn Besluit Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven, niet onjuist of onredelijk geacht. [1] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser heeft verder betoogd dat er tussen Nederland en Israël een verdrag bestaat dat export van de Wajong-uitkering mogelijk maakt. In de toelichtende nota bij het door eiser genoemde Verdrag heeft de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken opgemerkt dat het Verdrag alle takken van sociale verzekering omvat. [2] Nu de Wajong echter geen sociale verzekering maar een sociale voorziening is, is het Verdrag niet van toepassing op de Wajong-uitkering. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
8. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat het exportverbod in de Wajong in strijd is met verdragsrecht. Het Uwv heeft ter zitting terecht gewezen op het arrest Hendrix van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 11 september 2007, C-287/05. [3] Het Hof heeft daarin uitgesproken dat in beginsel de eis van wonen in Nederland in de Wajong gesteld mag worden. Niet kan worden gezegd dat de woonplaatseis in het geval van eiser een onevenredige inbreuk maakt op zijn recht op vrij verkeer, nu van een onbillijkheid van overwegende aard geen sprake is, zoals hiervoor is overwogen. Van een ongerechtvaardigde schending van het recht op familie- en gezinsleven als omschreven in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overigens evenmin sprake. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de CRvB van 16 maart 2022. [4] Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
9. Voor zover eiser met zijn opmerking dat hij iemand kent die in Israël een Wajong-uitkering ontvangt, een beroep heeft bedoelen te doen op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank het volgende. Omdat verdere informatie ontbreekt, is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een gelijk geval met dat van eiser. Dit beroep slaagt daarom niet.
10. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij in de brief van 12 juli 2021, die deel uitmaakt van het bezwaar tegen het primaire besluit, heeft verzocht om zo mogelijk met terugwerkende kracht tot 1 september 2019 een herberekening te verrichten en de eventueel nog aan eiser toekomende bedragen alsnog aan hem uit te betalen. Daar is het Uwv in het bestreden besluit niet op ingegaan. Het Uwv heeft dit ter zitting ook erkend. In het verweerschrift is echter aangegeven dat de Wajong-uitkering, gelet op eisers verblijf in het buitenland sinds september 2019, terecht niet is uitgekeerd. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het motiveringsgebrek in het bestreden besluit wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser dient te vergoeden.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb is gepasseerd, bepaalt de rechtbank dat het Uwv het griffierecht aan eiser dient te vergoeden. Eiser heeft geen kosten gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1496.
2.Kamerstukken I en II, vergaderjaar 2001–2002, 28 264, nrs. 263 en 1, p. 2.
3.ECLI:EU:C:2007:494.