ECLI:NL:RBDHA:2023:784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.9486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een gemeenschapsonderdaan wegens gevaar voor de openbare orde na veroordeling voor poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Bulgaarse gemeenschapsonderdaan, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en vernieling, wat leidde tot de beëindiging van zijn verblijfsrecht en een ongewenstverklaring door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gevaar dat van de eiser uitgaat nog steeds actueel is, ondanks zijn positieve gedragsverandering na de veroordeling. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn stelling dat zijn gedrag niet representatief is voor wie hij is, en de invloed van anabole steroïden op zijn gedrag, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring gerechtvaardigd zijn op basis van de ernst van de gepleegde misdrijven en de impact daarvan op de openbare orde. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser tegen de ongewenstverklaring ongegrond en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9486

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser als gemeenschapsonderdaan beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 3 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft de zitting via een Skype-verbinding vanuit de PI Ter Apel bijgewoond. Zijn gemachtigde is fysiek ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Bulgaarse nationaliteit.
1.1.
Eiser stelt dat hij sinds eind 2012 in Nederland is, maar verweerder gaat gelet op de inschrijving in de Basisregistratie personen uit van 6 maart 2013. Eiser heeft op 10 november 2013 een aanvraag gedaan tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Verweerder heeft deze aanvraag op 18 november 2013
ingewilligd en heeft het gevraagde document afgegeven voor het doel ‘gemeenschapsonderdaan: arbeid als zelfstandige’.
1.2.
Bij vonnis van 23 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2654, is eiser door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor poging tot doodslag en vernieling. De rechtbank acht bewezen dat eiser op 31 mei 2017 te Delft ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] van het leven te beroven, met een mes in de nek en een arm en een been en de handen van [naam 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht ook bewezen dat eiser op dezelfde dag te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een Volkswagen Golf, toebehorende aan een ander dan aan eiser, heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een hard voorwerp op en tegen die auto te slaan. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces verworpen en heeft eiser volledig toerekeningsvatbaar geacht. Eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Dit vonnis is op 1 juni 2021 onherroepelijk geworden.
1.3.
De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) heeft eiser op 27 oktober 2021 gehoord over het voornemen om aan hem een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod op te leggen. De AVIM heeft op 2 november 2021 een voorstel aan verweerder gedaan om eiser ongewenst te verklaren dan wel een zwaar inreisverbod aan hem op te leggen.
Bestreden besluit
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) beëindigd en hem op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ongewenst verklaard.
Verweerder stelt zich ten aanzien van de beëindiging van het verblijfsrecht op het standpunt dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen aanleiding het verblijfsrecht niet te beëindigen.
Omdat eiser is veroordeeld voor een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, heeft verweerder hem ongewenst verklaard.
Het besluit is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
Beoordeling
Belang bij het beroep
3. Uit artikel 67, derde lid, van de Vw volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dat betekent dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van de beëindiging van het verblijfsrecht zolang de ongewenstverklaring geldt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank eerst beoordelen of de ongewenstverklaring stand kan houden, waarbij de rechtbank wel ten volle betrekt wat eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht. Ter vergelijking wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2984, rechtsoverwegingen 4 t/m 4.2.
Bedreiging voor de openbare orde
4. Eiser voert in beroep aan dat hij geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, omdat de bedreiging niet actueel is. Daarbij benadrukt hij dat het begaan van de misdrijven niet past bij de persoon die hij is, dat de inname van anabole steroïden mogelijk invloed heeft gehad op het begaan van de misdrijven, en dat hij daarna een positieve gedragsverandering heeft laten zien, zowel binnen als buiten detentie.
4.1.
De rechtbank leidt uit verweerders motivering af dat aan de ongewenstverklaring ten grondslag is gelegd dat aan het criterium van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is voldaan én aan het Unierechtelijk openbare ordecriterium is voldaan. Dit laatste is bij een ongewenstverklaring op grond van artikel 8.22 van het Vb ook vereist, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:186, rechtsoverweging 3.1. Eiser betwist alleen het gestelde gevaar voor de openbare orde. De discussie spitst zich dus daarop toe.
4.2.
Het hier relevante openbare ordecriterium volgt uit artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). In het tweede lid van dat artikel staat dat het gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving moet vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd. Verweerder heeft het voorgaande geïmplementeerd in artikel 8.22 van het Vb en beleid daarover neergelegd in paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Niet is gesteld dat artikel 28, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn op eiser van toepassing is. Ook is niet gesteld dat artikel 28, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn op eiser van toepassing is. Ter zitting is wel de vraag voorgelegd wat het tweede en derde lid van artikel 28 van de Verblijfsrichtlijn voor de zaak van eiser betekenen. Verweerder heeft zich in dit verband onbestreden op het standpunt gesteld dat een duurzaam verblijfsrecht alleen op aanvraag kan worden verkregen en dat eiser een dergelijke aanvraag niet heeft ingediend. Bovendien heeft eiser binnen vijf jaar na het verkrijgen van rechtmatig verblijf het onder 1.2 genoemde misdrijf gepleegd en zou hij daarom, ook als hij wel een aanvraag zou hebben ingediend, niet in aanmerking zijn gekomen voor duurzaam verblijf, zo heeft verweerder ter zitting onbetwist gesteld.
4.3.
Ten aanzien van de vraag of eisers gedrag een bedreiging vormt die ‘werkelijk’ en ‘voldoende ernstig’ is, heeft verweerder terecht betrokken dat eiser bij het onder 1.2 genoemde vonnis onder andere is veroordeeld voor poging tot doodslag. Daarbij heeft verweerder terecht de omstandigheden betrokken die tot de veroordeling hebben geleid. Uit het vonnis volgt namelijk het volgende.
Eiser heeft [naam 1] meerdere keren met een mes gestoken, waarbij snijwonden zijn geconstateerd in de nek, aan een arm, been en aan de handen. Eiser is pas gestopt met steken toen hij werd weggetrokken. De snijwonden hebben ernstige uitwendige bloedingen veroorzaakt en een IC-opname en chirurgisch overhechten noodzakelijk gemaakt. [naam 1] kan zijn hand niet meer gebruiken zoals hij dat vóór het steekincident deed, kampt nog regelmatig met napijnen en wordt beperkt in zijn functioneren. Naast de gevolgen voor [naam 1], draagt dergelijk geweld over het algemeen, zeker als het op straat wordt gepleegd en personen hier getuige van waren, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Eiser had vol opzet op de dood van [naam 1]. De handelingen van eiser getuigden niet van angst, maar van boosheid en agressie. Een oorzakelijk verband tussen de inname van anabole steroïden en agressie of agressief gedrag is niet komen vast te staan. De emotieschommelingen van eiser zijn veeleer het logische gevolg van de gebeurtenissen die op de bewuste dag hebben plaatsgevonden, aldus het vonnis.
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers gedrag in ieder geval ten tijde van het plegen van het misdrijf een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of voormelde bedreiging nog ‘actueel’ is, is het volgende van belang.
4.4.1.
De rechtbank stelt als uitgangspunt voorop dat uit de aard van de door eiser gepleegde poging tot doodslag en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd valt af te leiden dat de door het delict veroorzaakte bedreiging voor de openbare orde gedurende lange tijd actueel blijft. Daarbij wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:259.
4.4.2.
Verweerder heeft bij de beoordeling van de actualiteit verder kenbaar het positieve gedrag van eiser betrokken, dat zich op de navolgende momenten en manieren heeft geuit. Eiser was voorafgaande aan het begaan van de poging tot doodslag goed bezig en had zijn leven op orde. Nadat eiser het misdrijf heeft gepleegd, heeft eiser in voorarrest positief gedrag vertoond. In de periode vanaf de beëindiging van het voorarrest tot aan de oplegging van de gevangenisstraf (van 6 juni 2018 tot 23 februari 2021) heeft eiser zijn normale leven voortgezet. Ook toen heeft eiser positief gedrag vertoond. Daarna heeft eiser zich ook in detentie goed gedragen. Dit wordt ondersteund door de in bezwaar overgelegde stukken van Reclassering Nederland en de verschillende PI’s, waaruit onder andere volgt dat eiser een beperkte justitiële voorgeschiedenis heeft, dat hij zijn leven op een positieve manier heeft opgepakt, en dat hij werk, huisvesting en een stabiele relatie heeft. In detentie volgt eiser onderwijs, sport hij, werkt hij hard en toont hij gewenst gedrag. Dit wordt in beroep verder ondersteund met een nieuw rapport uit de PI, het overgelegde diploma en de cijferlijst van het Nederlandse Instituut voor Lastechniek van 16 juni 2022 en de brief van eiser aan de rechtbank van 6 september 2022.
4.4.3.
Ondanks dit positieve gedrag heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een actuele bedreiging. Allereerst heeft verweerder terecht benadrukt dat eiser sinds het plegen van het misdrijf nog niet in volledige vrijheid is geweest, maar slechts in detentie of met een toezichtkader buiten heeft verbleven, en dat daarom minder waarde kan worden gehecht aan zijn gestelde positieve gedragsverandering. Verweerder heeft in dat kader terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328. Verder benadrukt verweerder terecht dat de omstandigheden zoals die aan de orde waren op het moment waarop de poging tot doodslag is gepleegd, in feite ongewijzigd zijn gebleven. Eiser vertoonde namelijk vóór het misdrijf hetzelfde positieve gedrag als nu en had ook toen al zijn leven op orde (huisvestiging, werk, relatie), maar kennelijk weerhield dit eiser er niet van om zodanig agressief te worden van een alledaagse ruzie als de betaling van de huur, dat hij een ander probeerde te doden. Weliswaar heeft Reclassering Nederland het recidiverisico in het rapport van 14 september 2021 als ‘laag’ ingeschat, maar daarbij is ook vermeld dat het risico op recidive niet accuraat kan worden ingeschat omdat eiser stelt zich het delict niet te kunnen herinneren (waardoor er geen delictsanalyse kan worden gemaakt). Eiser kan zelf geen goede verklaring geven voor het feit dat hij het misdrijf heeft begaan. Eiser is ervan overtuigd dat hij agressief is geworden door het gebruik van anabole steroïden, maar daarvan heeft de rechtbank in het strafvonnis al overwogen dat een oorzakelijk verband niet is komen vast te staan. In het onderliggende Pro Justitia-rapport van 13 juni 2018 van [naam 2], arts in opleiding tot psychiater en [naam 3], psychiater, is ook benoemd dat het onwaarschijnlijk is dat de ingenomen stoffen gezamenlijk of afzonderlijk het gedrag van eiser volledig verklaren. De gedragingen van eiser wijzen er niet op dat de impulsregulatie en emotieregulatie dermate gestoord waren dat eiser zelf geen alternatieve gedragskeuzes kon maken, aldus het rapport. Verweerder heeft in deze procedure van deze conclusies van de strafrechter en de psychiater kunnen uitgaan, te meer nu eiser geen recente informatie heeft ingeleverd waarin deze conclusies worden weerlegd. Eiser heeft in de onderhavige procedure geen andere verklaring dan het gestelde anabolengebruik voor het plegen van het misdrijf gegeven en hij heeft ook niet op eigen initiatief hulp gezocht om de oorzaak van zijn gedrag te achterhalen, zodat verweerder terecht stelt dat er nog veel onduidelijk is over de oorzaak van eisers zorgwekkende gedrag ten tijde van het delict. Eiser stelt wel mee te willen werken aan onderzoeken, maar hij laat in de praktijk niet zien dat hij daadwerkelijk zelf achter de grondoorzaken van zijn gedrag wil komen. Verweerder stelt daarom ook terecht dat eiser geen (zelf)inzicht heeft proberen te verkrijgen in zijn handelen. Uit het feit dat de Reclassering aangeeft dat eiser geen begeleiding nodig heeft en dat er geen aanleiding is voor een nieuw toezichttraject, volgt vooral dat eiser zijn leven buiten detentie zonder enige hulp kan voortzetten, maar daaruit volgt niet dat de Reclassering een onderzoek naar de oorzaken van eisers gedrag zinloos vindt. Verder is in het Pro Justitia-rapport van 12 februari 2017 door de forensisch psycholoog weliswaar geconcludeerd dat er geen aanwijzingen voor stoornissen in de impulsregulatie en emotieregulatie zijn, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen andere hulp-, begeleidings en/of onderzoekstrajecten bestaan die inzicht zouden kunnen geven in, en behandeling/begeleiding kunnen geven voor, de oorzaak van zijn heftige emotieschommelingen ten tijde van het delict. Dat eiser geen mogelijkheden had om op zoek te gaan naar dergelijk(e) hulp of onderzoek, volgt de rechtbank, net als verweerder, niet. Eiser had zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis bijvoorbeeld kunnen wenden tot de Reclassering om in contact te komen met de GGZ of een gedragsdeskundige. Verweerder heeft ter zitting bovendien onbestreden gesteld dat eiser zich ook in detentie kan wenden tot de GGZ of een psycholoog voor nader onderzoek.
4.5.
Gelet op de hiervoor weergegeven door verweerder in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd en terecht gesteld dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Persoonlijke omstandigheden
5. Eiser noemt daarnaast zijn persoonlijke omstandigheden en betoogt dat die van belang zijn. Eiser heeft ook op die omstandigheden gewezen in zijn brief aan de rechtbank van 6 september 2022. De rechtbank begrijpt daaruit dat eiser vindt dat verweerder bij de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring onvoldoende rekening heeft gehouden met die persoonlijke omstandigheden.
5.1.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn, moet een gastland de duur van het verblijf van de betrokkene op zijn grondgebied, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong, in overweging nemen, alvorens dat gastland een besluit neemt tot verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid.
5.2.
Verweerder heeft alle door eiser genoemde omstandigheden deugdelijk gemotiveerd bij zijn besluit in overweging genomen en zich op het standpunt kunnen stellen dat die omstandigheden niet aan beëindiging van het verblijfsrecht en ongewenstverklaring, welke beslissingen zijn ingegeven door het zwaarwegende belang van bescherming van de openbare orde, in de weg staan. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser weliswaar stabiliteit in zijn leven in Nederland heeft en dat hij hier familie heeft, maar dat zijn vriendin ook de Bulgaarse nationaliteit heeft en eiser naar Bulgarije kan volgen. Niet is gebleken dat eiser en zijn vriendin hun samenwoning daar niet kunnen voortzetten en hun wens om te trouwen daar niet in vervulling kunnen laten gaan. De stelling ter zitting dat de vriendin hier in Nederland een opleiding volgt, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Niet is gebleken dat de vriendin in Bulgarije geen opleiding kan volgen. Het bedrijf dat eiser heeft kan hij ook buiten Nederland uitoefenen, wat onder andere volgt uit het feit dat eiser eerder ook in België heeft gewerkt. Ook de studie is niet aan Nederland gebonden. Verweerder heeft ook de duur van het verblijf van eiser in Nederland meegewogen en dit analoog getoetst aan artikel 3.86 van het Vb. Verweerder stelt terecht dat het verblijfsrecht van eiser op grond van de glijdende schaal van het derde lid van dat artikel kan worden beëindigd.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep voor zover dit is gericht tegen de ongewenstverklaring is ongegrond. Het beroep voor zover dit is gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht is, mede gelet op overweging 3, niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen de ongewenstverklaring ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mr. F.A. Groeneveld en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.