ECLI:NL:RBDHA:2023:7546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.4715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor zijn familieleden. De aanvraag is op 10 maart 2022 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 10 september 2023 een besluit moeten nemen. Eiser heeft de staatssecretaris op 23 januari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 14 februari 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zestien weken vastgesteld waarbinnen de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft ook verzocht om de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zestien weken een besluit bekend te maken. Daarnaast moet de staatssecretaris de verbeurde dwangsommen en proceskosten aan eiser vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4715

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.C. de Goede).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aan [Naam 2] (vader van eiser), [Naam 3] (moeder), [Naam 4] (zus), [Naam 5] (broer), [Naam 6] (zus) en [Naam 7] (zus).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Griffierecht
1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft dit griffierecht op 25 februari 2023 betaald.
Niet tijdig beslissen
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De mvv-aanvraag is ingediend op 10 maart 2022. Verweerder moet binnen 90 dagen op deze aanvraag beslissen. [1] Bij brief van 21 maart 2022 heeft verweerder de beslistermijn verlengd naar zes maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 10 september 2023 een besluit moeten nemen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is verstreken. Eiser heeft verweerder op 23 januari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 14 februari 2023 heeft hij beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
Nadere termijn voor het nemen van een besluit en rechterlijke dwangsom
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023. [2] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere beslistermijn dan twee weken vast te stellen.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling [3] van 8 juli 2020 [4] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
8. Verweerder schrijft in het verweerschrift van plan te zijn om herstel verzuim te bieden en na ontvangst van de opgevraagde informatie mogelijk een DNA-onderzoek op te starten en/of een gehoor in te plannen. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om een nadere beslistermijn van zestien weken. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Zij zal daarom bepalen dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom en proceskosten
10. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
11. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.