ECLI:NL:RBDHA:2023:7521
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, wordt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen op 7 oktober 2019. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres, dat op 5 juli 2022 was ingediend, niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De bezwaartermijn liep tot 6 november 2019, maar eiseres had niet tijdig gereageerd.
Eiseres betoogde dat het besluit niet op de juiste wijze aan haar was bekendgemaakt, omdat het naar haar oude adres was gestuurd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris het besluit correct had bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres. Eiseres had verzuimd om de staatssecretaris op de hoogte te stellen van haar nieuwe adres, waardoor zij het risico had genomen dat het besluit naar haar oude adres zou worden verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsregel was die de staatssecretaris verplichtte om verder onderzoek te doen naar de reden van de uitschrijving van eiseres uit de Basisregistratie Personen (BRP).
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan op 22 maart 2023, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.