ECLI:NL:RBDHA:2023:7521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
22/4867 en 22/4868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, wordt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen op 7 oktober 2019. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres, dat op 5 juli 2022 was ingediend, niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De bezwaartermijn liep tot 6 november 2019, maar eiseres had niet tijdig gereageerd.

Eiseres betoogde dat het besluit niet op de juiste wijze aan haar was bekendgemaakt, omdat het naar haar oude adres was gestuurd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris het besluit correct had bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres. Eiseres had verzuimd om de staatssecretaris op de hoogte te stellen van haar nieuwe adres, waardoor zij het risico had genomen dat het besluit naar haar oude adres zou worden verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsregel was die de staatssecretaris verplichtte om verder onderzoek te doen naar de reden van de uitschrijving van eiseres uit de Basisregistratie Personen (BRP).

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan op 22 maart 2023, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/4867 (beroep) en 22/4868 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigden: mr. M. Gündoğdu).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 oktober 2019. Met dit besluit heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ van eiseres met ingang van 11 augustus 2019 ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 28 juli 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres van 5 juli 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiseres een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het verzoek op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. De staatssecretaris heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. Het besluit is op 8 oktober 2019 aan eiseres verzonden. De bezwaartermijn liep tot 6 november 2019. Het bezwaarschift is op 5 juli 2022 ingediend en dat is dus te laat. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres is het hier niet mee eens en voert aan dat het besluit niet aan haar bekend is gemaakt omdat deze enkel is opgestuurd naar haar oude adres aan de [adres 1] in [plaats] .
3. Op zitting is besproken dat tussen partijen niet in geschil is dat het laatst bekende adres van eiseres voor haar uitschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) het adres aan de [adres 1] in [plaats] was. Ter zitting stelt eiseres zich op het standpunt dat de staatssecretaris een afschrift van het besluit óók naar het adres aan de [adres 2] en de [adres 3] , beiden in [plaats] , had moeten sturen.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank volgt eiseres niet. Verweerder heeft het besluit overeenkomstig artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb 2000 terecht bekendgemaakt door het naar het laatst bekende adres van eiseres te verzenden. Eiseres heeft niet voldaan aan de uit artikel 4.37 van het Vb 2000 voortvloeiende verplichting om verweerder in kennis te stellen van haar nieuwe adres. Eiseres heeft door verweerder niet op de hoogte te brengen van haar adreswijziging het risico genomen dat verweerder een eventueel besluit naar haar oude adres zou versturen. De nadelige gevolgen van dit risico zijn geheel voor rekening van eiseres. [1] Er bestaat geen rechtsregel die verweerder verplicht om nader onderzoek te doen naar de reden waarom eiseres was uitgeschreven uit de BRP. [2] Verder blijkt niet uit enig wettelijk voorschrift of jurisprudentie dat een afschrift van het besluit ook gestuurd had moeten worden naar de andere adressen. Dat eiseres op de verlengingsaanvraag van 4 maart 2019 de [adres 2] heeft vermeld, maakt voorgaande niet anders. Evenmin volgt de rechtbank het betoog dat het adres aan de [adres 3] gezien moet worden als het adres van haar gemachtigde. Dit is door eiseres op geen enkele wijze onderbouwd. Eiseres heeft verder geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Voor zover eiseres betoogt dat uit de stukken zou moeten blijken dat sprake is geweest van huiselijk geweld, is dit onvoldoende onderbouwd.
4. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen daarvan niet verschoonbaar is. De staatssecretaris heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/4867,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/4868,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2203 en van 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:936.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:507.