ECLI:NL:RBDHA:2023:7500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
22/3561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking Nederlands paspoort op grond van verlies Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om een Nederlands paspoort te verstrekken aan eiseres, die in Zuid-Afrika woont. Eiseres had op 18 april 2019 een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort, maar de aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat verweerder stelde dat eiseres haar Nederlanderschap had verloren op 1 januari 1995. Dit verlies was volgens verweerder het gevolg van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiseres betwistte deze beslissing en stelde dat zij niet goed was ingelicht over de gevolgen van de wet en dat zij niet op de hoogte was van de noodzaak om tijdig een paspoort aan te vragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft en dat zij op het moment van verlies van het Nederlanderschap tien jaar onafgebroken in Zuid-Afrika woonde. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat het verlies van het Nederlanderschap niet in strijd was met het Unierecht en dat de evenredigheidstoets correct was uitgevoerd. Eiseres had geen concrete plannen om haar rechten als Unieburger uit te oefenen op het moment van verlies van het Nederlanderschap. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de paspoortaanvraag van eiseres gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van eigen verantwoordelijkheid voor Nederlanders die in het buitenland wonen en de noodzaak om goed geïnformeerd te zijn over de regels met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en het griffierecht wordt niet teruggegeven aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] (Zuid-Afrika), eiseres

(gemachtigde: A. van Roijen),
en

Minister van Buitenlandse Zaken;

(gemachtigde: Mw. I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2019 heeft verweerder besloten de aanvraag van eiseres voor een Nederlands paspoort niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 4 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting is op 3 mei 2023 via een teamsverbinding op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft op 18 april 2019 een Nederlands paspoort aangevraagd op de ambassade in Pretoria. Verweerder heeft geweigerd om dit Nederlandse paspoort te verstrekken. De reden daarvoor is dat eiseres volgens verweerder met ingang van 1 januari 1995 het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap zoals dat gold tot 1 april 2003 (RWN).
Wat vindt eiser in beroep?
2. Volgens eiseres kan het haar niet verweten worden dat zij haar Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt. Verweerder heeft eiseres nooit goed ingelicht over de gevolgen van de wet, zij kon dan ook niet weten dat zij een Nederlands paspoort moest aanvragen. Dit terwijl eiseres in 1991 contact gehad heeft met de Nederlandse ambassade over het aanvragen van een Nederlands paspoort. Ook tijdens die gespreken is haar niet verteld dat zij de aanvraag voor een bepaalde datum moest doen. De enige reden dat eiseres uiteindelijk haar aanvraag niet heeft doorgezet komt omdat zij een geboortecertificaat nodig had. Het verkrijgen van haar geboortecertificaat bleek zeer lastig vandaar dat zij het heeft opgegeven. Eiseres vindt het dan ook vreemd dat achteraf is gebleken dat het certificaat altijd al op de ambassade aanwezig is geweest.
3. Daarnaast is de weigering onevenredig bezwarend voor eiseres. Eiseres heeft een aanvullende baan nodig om financieel onafhankelijk te blijven. Deze mogelijkheid bestaat voor haar in Europa. Zij kan periodiek werk gaan verrichten als verzorgende voor de vrouw van haar gemachtigde in Nederland. Zonder Nederlands paspoort wordt dit eiseres ingewikkelder gemaakt. Dit is extra pijnlijk omdat haar broer en zussen wel over een Nederlands paspoort beschikken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Had verweerder eiseres op de hoogte moeten stellen van de wetswijziging?
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, dat zij in Zuid-Afrika is geboren en dat zij op 1 januari 1995 tien jaar onafgebroken in Zuid-Afrika woonde. Dat betekent dat aan de toepassingsvoorwaarden zoals geformuleerd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN is voldaan.
4.1.
Verweerder heeft terecht gesteld dat het, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid van Nederlanders die in het buitenland wonen, mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. Het geven van onvoldoende voorlichting over de mogelijkheid van verlies van rechtswege van de Nederlandse nationaliteit kan verder ook niet de wettelijke bepaling van artikel 15, aanhef en onder c, van de RWN opzij zetten. Indien al sprake zou zijn van schending van het vertrouwensbeginsel doordat onvoldoende voorlichting zou zijn gegeven, geldt bovendien dat in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) limitatief is bepaald in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen, dan wel verloren. Door de Hoge Raad [1] is bepaald dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen en evenmin kan worden behouden door de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
Het betoog van eiseres dat zij nooit is geïnformeerd over wetswijzigingen met betrekking tot het Nederlanderschap en dat zij ook niet in staat was van dergelijke wijzigingen kennis te nemen, slaagt niet.
Is het besluit van verweerder evenredig?
5. In geschil is verder of het verlies van de Nederlandse nationaliteit in het geval van eiseres de evenredigheidstoets doorstaat zoals zie volgt uit de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak Tjebbes [2] . Hierin oordeelde het Hof dat de verliesgrond zoals vastgelegd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet principieel in strijd is met het Unierecht, maar dat het wel mogelijk moet zijn om achteraf de proportionaliteit van het mogelijke verlies te toetsen in het licht van het Europese recht. Het Hof overwoog onder meer dat met name relevant kan zijn of betrokkene door het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap en van het Unieburgerschap zou worden geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, wat in voorkomend geval leidt tot bijzondere moeilijkheden om zich naar Nederland of een andere lidstaat te blijven begeven om daar zijn beroepsactiviteiten te verrichten of de noodzakelijke stappen te ondernemen om er dergelijke activiteiten te verrichten.
5.1.
De hoogste bestuursrechter [3] heeft beslist dat het peilmoment waarop moet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel het moment van het verlies van het Nederlanderschap is. Ook besliste de hoogste bestuursrechter dat alleen feiten en omstandigheden die verband houden met rechten voortvloeiend uit het Europees burgerschap relevant zijn voor de evenredigheidstoets. Bij de beoordeling moeten niet alleen de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap die zich op het peilmoment al hebben gemanifesteerd worden betrokken, maar ook de gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren. Gevolgen die op het peilmoment hypothetisch zijn of waarvan niet vaststaat dat die zich voor zullen doen, hoeven niet in de beoordeling te worden betrokken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de evenredigheidstoets juist heeft verricht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft een advies uitgebracht aan verweerder, waarin uitvoerig is ingegaan op de argumenten die eiseres heeft aangevoerd omtrent haar persoonlijke situatie. Uit dit advies blijkt dat niet is gebleken dat eiseres op het peilmoment gebruik maakte van de aan het Unieburgerschap verbonden rechten of concrete plannen had om dat te gaan doen. Eiseres heeft Nederland meerdere keren bezocht, namelijk in 1962, 1972, 1979, 1997, 1999, 2013 en 2017. Deze bezoeken vonden allemaal ruim voor of ruim na het verliesmoment plaats. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat deze bezoeken niet gezien kunnen worden als gebruik van uit het unierecht voortvloeiende rechten. Eiseres heeft aangegeven dat zij het Nederlandse paspoort nodig heeft omdat zij periodiek werk wil gaan verrichten als verzorgende. Uit die wens alleen kan niet worden afgeleid dat eiseres ten tijde van het verliesmoment haar met het unieburgerschap gepaarde rechten zou willen gaan uitoefenen. Verder heeft eiseres ook niet op een andere manier onderbouwd waaruit blijkt dat zij ten tijde van het verliesmoment al concrete plannen had om haar unierechten te gaan gebruiken.
5.3.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het lang duurde voordat zij een geboortecertificaat kon krijgen en dat haar broer en zussen wel een Nederlands paspoort hebben merkt de rechtbank op dat verweerder dit terecht niet heeft meegewogen in de beslissing. Deze omstandigheden zien namelijk niet op het Unierecht.
5.4
Op de zitting verklaarde de gemachtigde dat het voor hem belangrijk is dat eiseres naar Nederland kan komen, zodat hij enige tijd vrijgesteld is van zijn mantelzorgtaken. Dit is een probleem wat volledig buiten dit rechtsgeschil staat. Ter voorlichting wijst de rechtbank eiser erop dat hij hiervoor wellicht contact kan zoeken met
Gemeente Nissewaard - Wmo.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Uitspraak van 12 maart 2019, C-221/17 (ECLI:EU:C:2019:189).
3.Uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:423).