ECLI:NL:RBDHA:2023:7496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
23/492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke dienstverband politieambtenaar na proeftijd; rechterlijke toetsing en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser was per 1 februari 2021 aangesteld als Bedrijfsvoeringspecialist B - ICT voor een proeftijd van een jaar. Verweerder heeft op 22 december 2021 besloten om het tijdelijke dienstverband van eiser niet te verlengen na afloop van de proeftijd, omdat eiser niet voldeed aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechterlijke toetsing in dit soort gevallen terughoudend is. De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet voldeed aan de gestelde eisen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op een negatieve beoordeling van eiser, die was opgesteld op 20 december 2021, en dat deze beoordeling voldoende onderbouwd was met input van meerdere informanten.

Eiser heeft aangevoerd dat de verwachtingen ten aanzien van zijn functioneren onterecht steeds hoger werden en dat er bijzondere omstandigheden waren die een verlenging van de proeftijd rechtvaardigden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om de proeftijd te verlengen en dat er geen redenen waren om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder niet verplicht de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de korpschef van politie,

(gemachtigde: H.J. Kleine).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om eisers tijdelijke dienstverband met ingang van de dag volgend op die waarop de proeftijd is verstreken, te weten 1 februari 2022, te beëindigen.
Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 mei 2023. Eiser en mr. [naam 1] (de vader van eiser) waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook [naam 2] was namens verweerder aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is per 1 februari 2021 aangesteld als Bedrijfsvoeringspecialist B
- ICT bij de politie voor een proeftijd van een jaar. Verweerder heeft aan eiser per 1 februari 2022 eervol ontslag verleend, omdat verweerder is gebleken dat eiser aan het einde van de proeftijd niet voldeed aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid. Eiser is het niet eens met deze gang van zaken en vindt dat de proeftijd op zijn minst verlengd had moeten worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2. De rechtbank overweegt dat wanneer een bestuursorgaan besluit om een tijdelijk dienstverband aan het einde van een proeftijd niet te verlengen en niet in een vast dienstverband om te zetten, de rechterlijke toetsing terughoudend is. De rechtbank toetst in dat geval het bestreden besluit aan de hand van twee vragen. De ene vraag is of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. De andere vraag is of verweerder in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel heeft gehandeld. De rechterlijke toetsing gaat niet zo ver dat het bestuursorgaan moet aantonen dat de ongeschiktheid het ontslag van de ambtenaar in vaste dienst zou kunnen rechtvaardigen. [1] De rechtbank zal deze twee vragen achtereenvolgens bespreken aan de hand van de gronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Heeft verweerder vast kunnen stellen dat eiser niet aan in redelijkheid aan hem te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan?
3.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn besluit om eisers tijdelijke dienstverband niet te verlengen of in een vast dienstverband om te zetten, in de eerste plaats heeft gebaseerd op een negatieve beoordeling die is vastgesteld op 20 december 2021, waar de schriftelijke inbreng van drie informanten, een zogenaamde ‘360 graden feedback’ en een zienswijze van eiser aan ten grondslag liggen. Uit deze beoordeling blijkt – in de kern samengevat – het volgende:
- eiser is niet in staat gebleken om volledig en zelfstandig applicatiebeheer of ontwikkelwerkzaamheden uit te voeren, terwijl dat de kern is van de functie waarin hij was aangesteld. Daardoor heeft eiser ook niet zelfstandig piketdiensten kunnen lopen. Hij heeft in de eerste acht maanden van zijn dienstverband geen producties opgeleverd en kon over het algemeen niet aan zijn collega’s inzichtelijk maken welke werkzaamheden hij verricht had;
- eiser bleek over minder technische kennis te beschikken dan bij het sollicitatiegesprek werd verondersteld en heeft daardoor tijdens zijn proeftijd onvoldoende bij kunnen dragen aan vraagstukken binnen het team. Hij had een afwachtende houding en wanneer hem tijdens besprekingen om zijn mening werd gevraagd, dan strookte deze niet of nauwelijks met de oplossingsrichting die technisch voor de hand lag. Eiser had veel sturing en begeleiding nodig, waarbij uitleg niet altijd beklijfde;
- de samenwerking in het team bleek moeizaam, omdat eiser erg overtuigd kon zijn van zijn eigen gelijk en daardoor niet luisterde naar de inbreng van zijn collega’s. Daarbij kon eiser zijn mening onvoldoende met technische argumenten onderbouwen. Eiser bleek terugkoppeling als een persoonlijke aanval te ervaren en zich defensief op te stellen, waardoor geen constructieve dialoog tot stand kwam en geen verbetering werd getoond. Hij noemde dan redenen die buiten hemzelf lagen om te verklaren waarom werkzaamheden niet waren afgerond.
3.2
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet aan de in redelijkheid aan hem te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan, omdat deze verwachtingen steeds hoger werden. Verder is er sprake van een bijzonder geval dat de verlenging van de proeftijd met een jaar rechtvaardigt. Tot slot heeft verweerder ten onrechte meegewogen dat eiser niet zelfstandig piketdiensten heeft gelopen, omdat het de leidinggevende van eiser is geweest die dat zou hebben tegengehouden en eiser daardoor een beoordelingskans is misgelopen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit uit mocht gaan van de juistheid van de beoordeling van 20 december 2021. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling en de rechtbank is ook niet gebleken van redenen om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Eiser heeft ter zitting de vraag van de rechtbank of er in deze beoordeling elementen zitten waarin hij zich herkent ontkennend beantwoord, maar heeft ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze beoordeling naar voren gebracht. Dat de informanten hun inbreng niet hebben ondertekend, zoals door eiser is gesteld, is daarvoor niet voldoende.
3.4
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op basis van de beoordeling van 20 december 2021 heeft kunnen concluderen dat eiser niet aan de in redelijkheid aan hem te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan. Anders dan door eiser is gesteld, is de rechtbank niet gebleken dat verweerder tijdens de proeftijd hogere eisen aan zijn functioneren is gaan stellen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser onvoldoende in staat was om zelfstandig het applicatiebeheer of de ontwikkelwerkzaamheden uit te voeren die de kern van zijn functie uitmaakten. Verweerder heeft hiervoor verscheidene concrete voorbeelden gegeven van producten die niet of niet naar de tevredenheid zijn opgeleverd. Daarnaast is door eiser onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij het lastig vond om constructief om te gaan met feedback. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat deze vaststelling door verweerder onjuist is en, zoals door eiser ter zitting is gesteld, door verweerder is verzonnen met als enige reden om van hem af te kunnen komen. Ook eisers betoog dat verweerder ten onrechte heeft meegewogen dat hij niet zelfstandig piketdiensten heeft gelopen, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij het zelfstandig lopen van piketdiensten als een mijlpaal in de proeftijd beschouwt, maar dat eiser daar niet aan toe is gekomen omdat hij het applicatiebeheer daarvoor onvoldoende beheerste. De rechtbank kan deze redenering volgen.
3.5
Tot slot was verweerder niet gehouden de proeftijd van eiser met een jaar te verlengen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat daarvoor alleen ruimte is indien een medewerker in overwegende mate wel aan de in redelijkheid aan hem te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan en de verwachting bestaat dat hij dat binnen een afzienbare termijn volledig zal doen. Het feit dat eiser tijdens de coronaperiode in dienst is getreden, zoals door eiser is benadrukt, is onvoldoende om de proeftijd te verlengen. Verdere feiten en omstandigheden die met zich brengen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de proeftijd van eiser te verlengen, zijn gesteld noch gebleken. Het betoog van eiser slaagt niet.
Heeft verweerder in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel gehandeld?
4.1
De rechtbank is, anders dan door eiser is gesteld, niet gebleken dat het bestreden besluit vooringenomen tot stand is gekomen. Eiser heeft in dit kader, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verweerder feitelijk reeds in een vroeg stadium van zijn proeftijd had besloten het dienstverband met eiser niet voort te zetten en zich hier sindsdien ook niet meer voor heeft ingespannen. Echter, uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat sinds april 2021 meerdere gesprekken met eiser hebben plaatsgevonden die de strekking hadden zijn functioneren op het juiste niveau te krijgen, dat hij opleidingen heeft gedaan om de noodzakelijke kennis op te doen en dat hem begeleiding op de werkvloer is geboden. Tegen deze achtergrond kan de rechtbank de stellingname van eiser niet plaatsen.
4.2
Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat er in bezwaar geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Dat de heroverweging van het primaire besluit niet tot het door eiser gewenste resultaat heeft geleid, brengt niet met zich dat deze heroverweging onvolledig is geweest. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:71), 2 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2088) en van 15 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4820).