ECLI:NL:RBDHA:2023:748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL23.704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 30 november 2022 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 16 januari 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het eerdere onderzoek op 8 december 2022. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, aangezien er sindsdien slechts een rappel en een vertrekgesprek hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is, en dat de staatssecretaris voldoende tijd moet krijgen om te wachten op een reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de Laissez-passer-aanvraag.

De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de termijn van zes maanden voor de maatregel van bewaring zal worden overschreden. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel getoetst en ziet geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig is geweest. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.704

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 16 januari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te zijn hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13466, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Er heeft sinds de sluiting van het eerdere onderzoek enkel een rappel en een vertrekgesprek plaatsgevonden. Er is geen nader bewijs of de LP [2] -aanvraag van eiser in behandeling is genomen bij de Marokkaanse autoriteiten. Niet is gebleken op welke termijn een presentatie van eiser kan plaatsvinden en hoe lang de afgifte van een geldige LP dan nog zou duren. De huidige maatregel van bewaring dient onrechtmatig geacht te worden, indien hiermee de redelijke termijn van zes maanden wordt overschreden. De bewijslast om aan te tonen dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ligt bij verweerder. Hier zijn onvoldoende aanknopingspunten voor en het voortduren van de bewaring moet onrechtmatig worden geacht.
5. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 14 november 2022. [4] Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 22 december 2022 schriftelijk heeft gerappelleerd over de LP-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten. De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven. De rechtbank neemt daarbij in acht dat de LP-aanvraag op het moment van sluiting van het onderzoek nog geen twee maanden geleden, op 6 december 2022, naar de Marokkaanse autoriteiten is verstuurd en verweerder op dit moment afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder moet in eerste instantie enige tijd worden gegund om de reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de LP-aanvraag af te wachten. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Ook kan niet op voorhand gesteld worden dat de termijn van zes maanden overschreden zal worden, dus ziet de rechtbank daarin ook geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig geacht dient te worden.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [5] Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.