ECLI:NL:RBDHA:2022:13466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.24603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een ongedocumenteerde vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 november 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting op 7 december 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de gronden van beroep van eiser beoordeeld en vastgesteld dat er geen onregelmatigheden in het voortraject waren. Eiser betwistte de zware grond dat hij zich aan het toezicht had onttrokken, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko was en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24603

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser heeft de gronden van beroep schriftelijk kenbaar gemaakt en ter zitting nader
toegelicht. Hij stelt allereerst dat gecontroleerd dient te worden of het voortraject op de
juiste wijze heeft plaatsgevonden.
3. Het is de rechtbank na bestudering van de stukken niet gebleken van onregelmatigheden in het voortraject. De beroepsgrond van eiser treft geen doel.
Terugkeerbesluit
4. Eiser stelt dat het aanvullende terugkeerbesluit, genomen op 30 november 2022, mogelijk ondeugdelijk ten grondslag is gelegd aan de maatregel van bewaring.
5. De rechtbank stelt vast dat het aanvullende terugkeerbesluit van 30 november 2022 slechts is genomen om een land van terugkeer te vermelden, te weten Marokko. Bij besluit van 24 juli 2020 is aan eiser een terugkeerbesluit met inreisverbod opgelegd. Uit het aanvullende terugkeerbesluit volgt daarom geen nieuw rechtsgevolg en het besluit is ook niet ten overvloede genomen.
Maatregel van bewaring
6. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd is tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser betwist in beroep de zware grond 3b. Hij voert hiertoe aan dat niet is gebleken dat hij in Nederland verbleef in de periode waarvan verweerder stelt dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken.
9. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard zijn paspoort in Marokko te hebben achtergelaten toen hij het land verliet. [4] Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef gedurende de periode april 2021 tot oktober 2021, waardoor hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eisers stelling dat hij toen mogelijk niet in Nederland verbleef maakt dit niet anders. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Verweerder heeft dan ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel in het geval van eiser doeltreffend zal zijn. Verweerder heeft eveneens voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
11. Verweerder werkt voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Eiser is op 30 november 2022 in bewaring gesteld. Op 2 december 2022 is een LP [5] -aanvraag ingevuld en verzonden aan de DIA. [6] Op diezelfde dag heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. Op 6 december 2022 is de LP-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
12. Tot slot heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling [7] van 14 november 2022. [8] Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 oktober 2022 122 LP’s zijn aangevraagd voor Marokkaanse vreemdelingen en dat inmiddels 25 LP’s zijn afgegeven. De enkele omstandigheid, zoals door eiser is aangevoerd, dat de Afdeling in de voorgenoemde uitspraak geen duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen gedocumenteerde en documentloze personen, vormt geen grond om te betwijfelen dat de Marokkaanse autoriteiten in eisers geval niet meewerken aan de uitzetting. Aanvullend merkt de rechtbank op dat volgens de toelichting van verweerder ter zitting een deel van de reeds afgegeven LP’s voor ongedocumenteerde Marokkaanse vreemdelingen bestemd was. Verweerder heeft ook nog verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, waar de rechtbank verweerder aanvullende vragen heeft gesteld. [9] Daaruit volgt dat van de (destijds) elf verstrekte LP’s, zes van deze afgegeven zijn aan ongedocumenteerde Marokkaanse vreemdelingen. Gelet op de hierboven vermelde inlichtingen ziet de rechtbank geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid, zoals neergelegd in de artikelen 8:28 en 8:31 van de Awb [10] , zoals door eiser ter zitting is verzocht.
Conclusie
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Proces-verbaal van gehoor van 18 november 2022 (M110), p. 2 en 3 van 6.
5.Laissez-passer.
6.Directie Internationale Aangelegenheden.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraak van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
9.Uitspraak van 7 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10314.
10.Algemene wet bestuursrecht.