ECLI:NL:RBDHA:2023:7410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
AWB 22/5967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen afwijzing aanvraag document verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 2 februari 2022 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 5 september 2022 door de Staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 maart 2023 is eiser, ondanks voorafgaande kennisgeving, niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of de termijn voor het indienen van het bezwaar door eiser is overschreden en of deze overschrijding verschoonbaar is.

De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Staatssecretaris stelde dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt aan eiser, maar eiser betwistte dit en voerde aan dat hij het besluit nooit had ontvangen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit op de voorgeschreven wijze is verzonden en dat eiser in verzuim is geweest door de termijn voor het indienen van het bezwaar te overschrijden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld
.Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het door hem gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit.
2.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder stelt dat bekendmaking van het primaire besluit heeft plaatsgevonden door toezending per aangetekende post naar het adres van eiser waar hij op dat moment ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP). Volgens verweerder komt de omstandigheid dat eiser het poststuk vervolgens niet heeft afgehaald voor rekening en risico van eiser.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken, omdat de aangetekende verzending van het primaire besluit hem niet heeft bereikt. Verweerder heeft onvoldoende bewezen dat het besluit rechtsgeldig aan eiser is verzonden. Het enkel noemen van een nummer (kenmerk van het poststuk) kan niet worden gezien als bewijs. Nu verweerder zelf heeft aangegeven dat het poststuk aan hem is geretourneerd, staat daarmee vast dat eiser het besluit niet heeft ontvangen. Verder is eiser van oordeel dat het de taak van verweerder is om hem deugdelijk te informeren over het genomen besluit, bijvoorbeeld via e-mail, Whatsapp of telefonisch. De termijnoverschrijding is daarom verschoonbaar.
5. De rechtbank overweegt dat eiser niet expliciet heeft betwist dat het besluit is verstuurd. Eiser heeft enkel gesteld dat verweerder de verzending van het besluit moet onderbouwen met bewijsstukken. Dat heeft verweerder inmiddels in het verweerschrift gedaan door onder meer het overleggen van gegevens uit het online-registratiesysteem Indigo. Hierop heeft eiser niet meer gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van eiser om te stellen en aannemelijk te maken dat het besluit desondanks niet is verstuurd. Uit de adressering in het besluit en op de retour ontvangen envelop valt op te maken dat het verzonden is aan het adres waarop eiser is ingeschreven in de BRP sinds 31 januari 2022. Eiser heeft zowel de inschrijving als adressering niet betwist. Gelet op het voorgaande moet ervan uitgegaan worden dat het besluit door verweerder aangetekend is verzonden naar het juiste adres.
5.1.
In geval van aangetekende verzending aan het juiste adres, wordt in beginsel aangenomen dat het betrokken stuk de geadresseerde heeft bereikt. Indien een besluit aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient onderzocht te worden of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1451). Indien een poststuk niet wordt afgehaald, wordt het door PostNL geretourneerd naar de verzender.
5.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3249, voert verweerder terecht aan dat het de verantwoordelijkheid van eiser is dat hij post kan ontvangen. Verder voert verweerder terecht aan dat het aan eiser is om te onderbouwen dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. De rechtbank constateert dat eiser niet heeft gesteld dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. Verweerder heeft op de zitting verklaard het besluit op 14 februari 2022 retour te hebben ontvangen van PostNL. Weliswaar is op de retoursticker op de envelop niet aangekruist waarom het poststuk is geretourneerd, maar nu eiser niet heeft aangevoerd geen afhaalbericht te hebben ontvangen en het poststuk pas 12 dagen na de verzenddatum retour is ontvangen, acht de rechtbank aannemelijk dat het poststuk aan eisers adres is aangeboden en dat een afhaaltermijn is geboden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het primaire besluit door PostNL niet op regelmatige wijze is aangeboden. Geconcludeerd kan worden dat verweerder het besluit op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend heeft gemaakt. Het betoog van eiser dat verweerder hem via andere kanalen had moeten inlichten over het besluit volgt de rechtbank daarom niet.
5.3.
De stelling van eiser dat uit het feit dat verweerder het besluit retour heeft ontvangen kan worden vastgesteld dat eiser het stuk niet heeft ontvangen, wat daar verder ook van zij, treft geen doel. Zoals hiervoor is overwogen, is aannemelijk dat verweerder het besluit heeft verstuurd en dat PostNL het poststuk op regelmatige wijze heeft aangeboden. Het komt voor eisers risico dat hij het poststuk niet heeft afgehaald.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de termijn voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden en verenigt zich gelet op het voorgaande met het oordeel van verweerder dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 mei 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
griffier rechter