ECLI:NL:RBDHA:2023:7302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/09/23/107 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillissementsverklaring en verzoek tot toelating tot de Wsnp

Op 4 mei 2023 heeft de gefailleerde verzet ingesteld tegen het vonnis van 25 april 2023, waarbij zij op verzoek van de verzoekster in staat van faillissement werd verklaard. De rechtbank heeft op 17 mei 2023 het verzet behandeld, waarbij de gefailleerde werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.P.M. Duindam, en de verzoekster door mr. F.J.M. van Rossem. De curator was ook aanwezig. De gefailleerde betwistte de hoogte van de vordering van de verzoekster en stelde dat zij in staat was te betalen, maar voerde aan dat het faillissementsrekest niet correct was betekend. De verzoekster stelde dat zij geen inkomen had omdat de gefailleerde haar loon niet betaalde en dat het faillissement niet vernietigd moest worden om aanspraak te kunnen maken op de loongarantieregeling van het UWV. De curator gaf aan dat toelating tot de Wsnp beter zou zijn voor de schuldeisers.

De rechtbank oordeelde dat het verzet ontvankelijk was, maar dat er geen concreet Wsnp-verzoek was ingediend. De gefailleerde had voldoende tijd gehad om een verzoek voor te bereiden, maar had ervoor gekozen dit niet te doen. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was, omdat de gefailleerde in de toestand verkeerde van hebben opgehouden te betalen en de vordering van de verzoekster summierlijk was gebleken. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en gaf aan dat een eventueel verzoek tot omzetting van het faillissement in de Wsnp nog inhoudelijk beoordeeld zou moeten worden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
Verzet ongegrond
insolventienummer: C/09/23/107 F
uitspraakdatum: 17 mei 2023
Vonnis in verzet van
[gefailleerde],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [00000000],
statutair gevestigd te [plaats01]r,
vestigingsadres: [postcode, vestigingsplaats en adres],
woonadres: [postcode, woonplaats en adres],
hierna: gefailleerde,
advocaat: mr. R.P.M. Duindam.

1.Procesverloop

1.1.
Op 4 mei 2023 heeft gefailleerde verzet ingesteld tegen het vonnis van 25 april 2023, waarbij zij, op verzoek van [verzoekster] (hierna: verzoekster), advocaat mr. C.A.M.H. Vink, in staat van faillissement werd verklaard, met benoeming van mr. R. Cats tot rechter-commissaris en van mr. K. Verheij tot curator.
1.2.
Het verzet is op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Bij die gelegenheid verschenen:
- gefailleerde, bijgestaan door mr. Duijndam;
- verzoekster, bijgestaan door mr. F.J.M. van Rossem namens mr. Vink;
- de curator, alsmede haar kantoorgenoten de heer [A] en mevrouw [B].
1.3.
De rechtbank maakt verder melding van de ontvangst van de e-mail van mr. Duijndam van 12 mei 2023 met aanvulling van de gronden van het verzet, en zijn e-mail van 17 mei 2023 met twee producties.

2.De standpunten

2.1.
Gefailleerde heeft aan het verzet het volgende ten grondslag gelegd.
In eerste instantie heeft zij de hoogte van de vordering van verzoekster betwist, en gesteld dat zij in staat is te betalen en dat middels zekerheidstelling door derden zal doen. Bij aanvullende gronden heeft zij gesteld dat het faillissementsrekest niet is betekend en dat zij niet correct is opgeroepen, waardoor zij er niet door de rechtbank op is gewezen dat zij veertien dagen de tijd heeft om een schuldsaneringsverzoek in te dienen. Daarnaast heeft zij de gronden van het verzet aangevuld door ook toelating tot de Wsnp te verzoeken.
2.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij al geruime tijd geen inkomen heeft, omdat gefailleerde haar loon niet betaalt. Daardoor heeft zij zelf betalingsproblemen. Zij wil niet dat het faillissement wordt vernietigd, omdat zij dan geen aanspraak kan maken op de loongarantieregeling van het UWV.
2.3.
De curator heeft verklaard de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers te onderkennen, maar onderschrijft uiteindelijk dat toelating van gefailleerde tot de Wsnp en dus vernietiging van het faillissement beter is voor de schuldeisers, omdat zij dan meer zullen ontvangen vanwege beperking van de boedelkosten van het faillissement. Bij ongegrondverklaring van het verzet en dus voortduring van het faillissement zullen immers boedelkosten zijn gemoeid met haar werkzaamheden in verband met de verkoop van de eigen woning van gefailleerde.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
Nu het verzet tijdig is ingesteld, is gefailleerde ontvankelijk in haar verzoek.
Is sprake van een verzoek waarop moet worden beslist voordat op het verzet wordt beslist?
3.2.
De schuldenaar die in staat van faillissement is verklaard terwijl hij op de aanvraag tot faillietverklaring niet is gehoord, heeft op grond van artikel 8 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) recht van verzet. Door het instellen van het rechtsmiddel van verzet wordt de instantie heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie voortgezet. Het verzet biedt de verweerder die niet is verschenen en daardoor zijn belangen bij de rechter niet heeft verdedigd, daartoe alsnog de gelegenheid. [1] De schuldenaar die in verzet komt van het vonnis waarbij hij failliet is verklaard, kan in de verzetprocedure alsnog op de voet van artikel 3 Fw om toelating tot de schuldsaneringsregeling verzoeken. [2] Van de schuldenaar mag daarbij voortvarendheid worden verwacht om een (compleet) Wsnp-verzoek in te dienen. Wordt een (compleet) WSNP-verzoek gedaan, dan dient daar eerst op te worden beslist, voordat het faillissementsverzoek kan worden beoordeeld.
3.3.
Het verzoek van gefailleerde om te worden toegelaten tot de Wsnp bestaat uitsluitend uit de verklaring in de aanvulling op het verzetschrift. Nu niet is voldaan aan de eisen vermeld in paragraaf 3.1.2.3 tot en met 3.1.2.6 van het
Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbankenen de stelling dat wordt verzocht om te worden toegelaten tot de Wsnp ook overigens op geen enkele wijze is onderbouwd
,kan het verzoek niet worden aangemerkt als een verzoek tot toelating tot de Wsnp waarop moet worden beslist voordat het faillissementsverzoek wordt beoordeeld.
3.4.
Dat geen sprake is van een (concreet) Wsnp-verzoek wordt bevestigd door de berichtgeving van de schuldhulpverlener van mevrouw [gefailleerde] , de heer [schuldhulpverlener] . Hij heeft per mail van 25 april 2023 verzocht de behandeling van het faillissementsverzoek op te schorten om een minnelijk traject op te starten. Een Wsnp-verzoek kon volgens hem nog niet worden ingediend, omdat mevrouw [gefailleerde] nog bezig is haar onderneming te beëindigen, schuldeisers nog geen minnelijk voorstel hebben gekregen en er dus ook nog geen verklaring ex artikel 285 Fw kan worden afgegeven. Bij mail van 16 mei 2023 heeft de heer [schuldhulpverlener] opnieuw laten weten dat het van belang is dat er gelegenheid komt om de mogelijkheid van een minnelijk traject te onderzoeken.
Uitstel behandeling faillissementsverzoek?
3.5.
Nu er geen sprake is van een Wsnp-verzoek waarop eerst moet worden beslist, dient nog te worden beoordeeld of mevrouw [gefailleerde] alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld een compleet verzoek in te dienen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Mevrouw [gefailleerde] heeft zich al op 31 januari 2023 bij de gemeente gemeld voor schuldhulpverlening, en heeft daarmee voldoende tijd gehad een concreet Wsnp-verzoek voor te bereiden en in te dienen. Zij heeft er, samen met haar schuldhulpverlener, voor gekozen om dat vooralsnog niet te doen. Sinds de uitspraak van het faillissement op 25 april 2023 zijn inmiddels drie weken verstreken, waarin evenmin een verzoek is ingediend. Integendeel: de onderneming is nog altijd niet beëindigd en is ook in faillissement nog operationeel. Met het minnelijk traject dient nog steeds een start te worden gemaakt. Dat betekent dat er geen zicht is op een volledig Wsnp-verzoek dat op korte termijn kan worden ingediend. De rechtbank zal de (verdere) behandeling van het verzetschrift daarom niet aanhouden. Zij neemt daarmee ook in overweging dat de vordering van de verzoekster van het faillissement een loonvordering betreft. Gefailleerde heeft dit vorderingsrecht van verzoekster (grotendeels) erkend, en ook dat zij die niet binnen afzienbare tijd kan betalen. Verzoekster heeft onweersproken gesteld dat na uitspreken van het faillissement de Loongarantieregeling conform de Werkloosheidswet op haar van toepassing zal zijn. Als het faillissement zou worden vernietigd, is niet duidelijk of en wanneer zij dit inkomen zal ontvangen. Daardoor wordt zij wezenlijk en onredelijk in haar belangen geschaad.
Het verzet tegen de faillietverklaring
3.6.
De rechtbank komt daarmee toe aan de beoordeling of op dit moment - het moment van beoordeling van het verzet - summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en of gefailleerde verkeert in de toestand van hebben opgehouden te betalen, aan de hand van gegevens die nu gelden [3] .
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster. Gefailleerde heeft immers het vorderingsrecht inzake het achterstallig loon erkend en verklaard dat zij dat niet kan betalen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. De curator heeft ter zitting onweersproken verklaard dat inmiddels ongeveer acht of tien schuldeisers een vordering bij haar hebben ingediend. Tot slot heeft gefailleerde ter zitting verklaard dat zij haar schuldeisers niet kan betalen. Daarmee staat vast dat zij in de toestand verkeert van hebben opgehouden te betalen.
3.8.
Op grond van de bovenstaande overwegingen zal de rechtbank het verzet ongegrond verklaren.
3.9.
De rechtbank neemt bij het vorenstaande in aanmerking dat een eventueel door gefailleerde nog in te dienen verzoek tot omzetting van haar faillissement in toepassing van de WSNP zal worden beoordeeld met inachtneming van de omstandigheid dat zij zich al wel heeft gemeld voor schuldhulpverlening. Op basis van deze omstandigheid en de voornoemde belangenafweging (waarbij het belang van de aanvraagster van het faillissement zwaarder weegt), kan het gefailleerde in beginsel niet worden toegerekend dat zij uiteindelijk niet tijdig een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Er lijkt op basis hiervan geen beletsel te zijn voor het – vanuit een faillissementssituatie – indienen van een (omzettings)verzoek als bedoeld in artikel 15b lid 1 Fw. Dit laat uiteraard onverlet dat de rechtbank een dergelijk verzoek alsdan nog inhoudelijk zal moeten beoordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond.
Dit is een beslissing van mr. R.G.C. Veneman, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.

Voetnoten

1.HR 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473, rov. 3.3.4.
2.HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:460, rov. 3.2.4.
3.HR 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473, rov 3.3.2.