1.3Op 21 januari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden als oud-Nederlander’.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd.
Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning omdat hij moet worden aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid, bedoeld in artikel 16, eerste lid onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van het gestelde in paragraaf B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan de aanvraag worden afgewezen als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Volgens verweerder is in het geval van eiser aan deze voorwaarde voldaan.
Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser recentelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Het misdrijf is gepleegd in de periode van 1 november 2015 tot en met 1 februari 2018 in Syrië. De veroordeling is op 16 april 2019 onherroepelijk geworden met de niet-ontvankelijk verklaring van eisers hoger beroep door het Gerechtshof Den Haag. Verweerder heeft daarbij in het bijzonder de aard van de veroordeling en de door de strafrechter in zijn vonnis vastgestelde gedragingen van eiser in aanmerking genomen. Gelet op de recente gedragingen zoals beschreven in het strafvonnis is volgens verweerder aan het zogenoemde actualiteitsvereiste voldaan.
Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BFI415, volgt dat de dreiging die van betrokkenheid bij terroristische daden uitgaat lang tot zeer lang actueel blijft. Daarnaast heeft verweerder van belang geacht dat eiser sinds 16 februari 2018 in detentie verblijft. Ook overweegt verweerder dat uitgegaan wordt van de juistheid van het vonnis van de rechtbank en dat de enkele ontkenning van de juistheid door eiser niets aan de veroordeling afdoet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF3035, volgt dat het blijven ontkennen van de desbetreffende daad naar zijn aard ziet op het gedrag van de desbetreffende vreemdeling en dus van belang is bij de beoordeling of de bedreiging die van het gedrag van de vreemdeling uitgaat nog actueel is. Het besluit geldt op grond van artikel 62a van de Vw ook als terugkeerbesluit. Verweerder heeft op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
Daarnaast heeft verweerder eiser op grond van artikel 66a, vierde lid, Vw, in verbinding met artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een inreisverbod voor de duur van twintig jaren opgelegd. Op grond van zijn gedragingen vormt eiser namelijk een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de fundamentele belangen van de samenleving. Volgens verweerder zijn er geen redenen om op grond van artikel 66a, achtste lid van de Vw van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. Het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod acht verweerder in eisers geval ook niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder ziet ook geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het uitvaardigen van een terugkeerbesluit, het verkorten van de vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod achterwege te laten.
3. Eiser verzoekt allereerst al hetgeen hij in bezwaar en in het kader van het voornemen naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar wat hij in het kader van het voornemen en in bezwaar naar voren heeft gebracht wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers, voor zover van belang in deze procedure, gereageerd in het bestreden besluit. Wat eiser met deze algemene verwijzing heeft aangevoerd is daarom onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan.
Vertrektermijn en inreisverbod
4. Eiser voert als beroepsgrond aan dat in het bestreden besluit als uitgangspunt wordt genomen de veroordeling van eiser vanwege het medeplegen van deelname aan een terroristische organisatie en dus aan medeplegen van het strafbaar gestelde in artikel 140a Sr. Deze feiten zijn bestraft met een gevangenisstraf van 5 jaar. Deze veroordeling vormt volgens het bestreden besluit voldoende grondslag om eiser als een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid te beschouwen en het gedrag van eiser van destijds te kenmerken als een werkelijke, voldoende ernstige en actuele bedreiging voor de fundamentele belangen van de samenleving. Eiser is het daar niet mee eens. Hij meent dat met het noemen van een veroordeling met betrekking tot een periode die inmiddels 3 jaar geleden is (pleegdatum 1 november 2015 tot en met 1 februari 2018) niet kan worden gezegd dat er sprake is van een actuele en fundamentele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Volgens eiser gaat verweerder ten onrechte uit van de veroordeling, althans daar te veel nadruk op legt in de motivering en wel op zo'n wijze dat er onvoldoende feitelijke en juridische grondslag is voor de conclusie dat eiser een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid zou vormen.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat zijn handelen geenszins tegen Nederland gericht was. In het rapport van gehoor van 23 september 2020, p.2, 2e tekstblok, zegt eiser: “Ik ben veroordeeld voor iets dat niets met Nederland te maken heeft. Alsof ik mijn rug naar Nederland heb toegekeerd. Dat is niet zo”. Volgens eiser is verweerder niet kenbaar ingegaan op de stelling dat zijn handelen nimmer op Nederland was gericht, wat de besluitvorming al hierom in strijd doet zijn met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb. Eiser bestrijdt dat hij de feiten heeft ontkend. Dat is ook niet af te leiden uit het verslag van de hoorzitting. Hij heeft opgemerkt de straf zwaar te vinden, maar hij heeft ook duidelijk gemaakt dat hij zich erbij neerlegt. Dat is niet hetzelfde als het ontkennen van de feiten. Eiser heeft geenszins beoogd dat te doen. In het gehoor van 23 september 2020 heeft hij opgemerkt: “Ik ben veroordeeld, maar ik hielp mensen. Je helpt mensen zelfs als het terroristen zijn” (p.2, 2e tekstblok).
En verder: “Die veroordeling is te zwaar. Ik ben veroordeeld tot een poging tot medeplegen, dat noemt u nu niet. Ik heb gewonde broeders en zusters geholpen”(p.2, 5e tekstblok).
Volgens eiser is dat precies wat in het veroordelend vonnis staat en hij wijst daarbij op een citaat in het primaire besluit van 17 maart 2020, p.5, 2e tekstblok. Het klopt dat hij in het gehoor ook heeft verklaard de veroordeling onterecht te vinden, maar dit doet er niet aan af dat hij de feiten erkent en bovendien moet dit in zijn context worden gelezen en wel zo dat eiser meent dat zijn veroordeling te zwaar is ten opzichte van de humanitaire intenties die hij had. Eiser is teleurgesteld dat dit niet is gezien.
Hij is niet veroordeeld voor gewelddadigheden. Bovendien is voor wat betreft het gestelde gevaar dat eiser zou vormen voor de nationale veiligheid op geen enkele manier een deskundigenbericht verkregen, noch gevraagd door verweerder. Op zijn minst had verweerder een consultatie moeten doen bij de AIVD.
In feite komt het erop neer dat volgens verweerder de veroordeling vanwege een terroristisch misdrijf automatisch tot gevolg heeft dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt. Er is volgens eiser onvoldoende feitelijke en ook juridische grondslag voor deze conclusie.
Het feit dat eisers Nederlanderschap is ingetrokken heeft geen betekenis voor de beoordeling van de bestreden besluiten. De bevoegdheid van artikel 14 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) staat los van een daadwerkelijke gevaaranalyse. Een veroordeling voor een terroristisch misdrijf is onvoldoende om gevaarzetting voor de nationale veiligheid daarmee bewezen te achten.
Er moet ook naar de aard van het delict en de persoonlijke achtergrond van eiser worden gekeken. Echter in onderhavige beoordeling lijkt de lijn te zijn: “Je was er bij dus je bent erbij”. Er is sprake van een automatisme en dat is uit den boze in verblijfsrechtelijke zin, gelet op o.a. het arrest Bouchereau (Rv 1977, 87) en de vele uitspraken van het Hof van Justitie van de EU die daarop gevolgd zijn, waaronder laatstelijk de zaak K. en H.F.(JV 2018/136). Gelet hierop meent eiser dat verweerder niet kon concluderen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.