ECLI:NL:RVS:2008:BF3035
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring van vreemdeling op basis van strafrechtelijke veroordeling en openbare orde
In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie, die is gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling. De vreemdeling was op 30 november 2004 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De staatssecretaris heeft het bezwaar van de vreemdeling tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft deze beslissing op 14 februari 2008 vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, dat aan de ongewenstverklaring ten grondslag lag, onvoldoende objectieve grondslagen bevatte en dat de vreemdeling geen actuele bedreiging voor de openbare orde vormde.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies van de commissie niet op het persoonlijke gedrag van de vreemdeling was gebaseerd. De staatssecretaris stelde dat de commissie de aard en ernst van het gepleegde misdrijf voorop heeft gesteld en dat er geen positieve gedragsveranderingen waren die de vreemdeling vrijpleiten van de beschuldiging dat hij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. De commissie had kennisgenomen van het strafdossier en concludeerde dat het gedrag van de vreemdeling een werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde, vooral gezien zijn betrokkenheid bij internationale drugshandel.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De Raad van State heeft vastgesteld dat de vreemdeling gedurende zijn detentie geen positieve gedragsveranderingen heeft laten zien en dat zijn ontkenning van het bewezenverklaarde delict een indicatie is dat hij niet actief werkt aan het voorkomen van recidive. De Raad van State heeft de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en bepaald dat de rechtbank hierover beslist.