ECLI:NL:RBDHA:2023:7228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
22/6410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huurtoeslag 2019 en 2020 met betrekking tot inkomen medebewoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de terugvordering van huurtoeslag over de jaren 2019 en 2020. Eiseres, die in deze procedure werd bijgestaan door haar gemachtigde, betwistte de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om het inkomen van haar dochter, G. Sakhi, mee te tellen bij de berekening van de huurtoeslag. Eiseres stelde dat haar dochter's inkomen buiten beschouwing had moeten blijven vanwege haar verzorgingsbehoefte, die volgens eiseres voldoende was aangetoond met medische documentatie, ondanks het ontbreken van een CIZ-indicatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst terecht het inkomen van de dochter heeft meegenomen in de berekening van de huurtoeslag, omdat er geen CIZ-indicatie was die de verzorgingsbehoefte van eiseres aantoont. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde medische verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een uitzonderingssituatie. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Belastingdienst vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de Belastingdienst in redelijkheid had kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de terugvordering te matigen.

De rechtbank heeft bovendien bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2])

Procesverloop

Bij besluiten van 1 oktober 2021 en 9 oktober 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder
de huurtoeslag van eiseres over 2019 en 2020 definitief vastgesteld en de bedragen aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 25 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
Uit de definitieve berekeningen van verweerder volgt dat eiseres in 2019 een bedrag van € 482,- en in 2020 een bedrag van € 1.911,- teveel aan huurtoeslag heeft ontvangen, wat maakt dat verweerder deze bedragen terugvordert. Het inkomen van de dochter van eiseres, G. Sakhi, is meegenomen bij deze berekeningen, omdat zij een medebewoner is in het huis van eiseres. Eiseres kampt met medische en psychische problematiek en heeft vanwege haar verzorgingsbehoefte verzocht het inkomen van haar dochter buiten beschouwing te laten bij de berekening van de huurtoeslag over 2019 en 2020.
Verweerder heeft dit verzoek niet ingewilligd, omdat eiseres de verzorgingsbehoefte niet heeft aangetoond met een verklaring van het CIZ. [1] De door eiseres overgelegde medische verklaringen komen volgens verweerder niet van een onafhankelijk indicatieorgaan en zijn tevens van latere jaren [2] dan de jaren waarover eiseres heeft verzocht het inkomen van haar dochter buiten beschouwing te laten. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiseres is van mening dat verweerder het inkomen van haar dochter buiten beschouwing had moeten laten bij de berekening van de huurtoeslag over 2019 en 2020. Zij heeft weliswaar geen CIZ-indicatie die haar verzorgingsbehoefte aantoont, maar de door haar overlegde medische documentatie is voldoende objectief. Het vasthouden aan de eis van een CIZ-indicatie is volgens eiseres een vorm van excessief formalisme. Bovendien is haar achtergrond en haar medische problematiek ten onrechte niet in de beoordeling betrokken en heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt welke belangen zijn afgewogen en waarom deze geen aanleiding geven van terugvordering af te zien. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Wat stelt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt terecht niet van terugvordering te hebben afgezien. Er was ook geen reden de terugvordering van de huurtoeslag over 2019 en 2020 te matigen. Uit het beleid volgt dat als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend, de terugvordering in beginsel niet wordt gematigd, omdat dat geen bijzondere omstandigheid is. [4] Daarnaast stelt verweerder dat de door eiseres aangevoerde medische omstandigheden van te weinig gewicht zijn om als aanvullende bijzondere omstandigheid als bedoeld in het beleid te kunnen worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht door het gebrek aan een CIZ-indicatie niet te kunnen beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie. Ook de financiële situatie van eiseres is volgens het beleid in beginsel geen reden de terugvordering te matigen. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzorgingsbehoefte
5. Uit de wet volgt dat het inkomen van iedere medebewoner moet worden betrokken bij het toetsingsinkomen bij het berekenen van toeslagen. [5] Als zich een uitzonderingsituatie voordoet, wordt het inkomen van de medebewoner niet tot het toetsingsinkomen gerekend. Dat is het geval als sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner. Deze verzorgingsbehoefte moet blijken uit een indicatiebesluit van het CIZ. [6]
6. Hoewel eiseres diverse medische stukken heeft overgelegd, ontbreekt een indicatiebesluit van het CIZ. Verweerder is daarom niet bevoegd om op basis van de door eiseres aangevoerde omstandigheden het inkomen van de dochter van eiseres buiten beschouwing te laten. [7] Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij een verzorgingsbehoefte heeft, maar het enkel overleggen van medische stukken van haar behandelaars is onvoldoende om haar verzorgingsbehoefte op objectieve wijze aan te tonen. Dit betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 2a van het Bht. De rechtbank volgt verweerder dan ook in het standpunt dat het inkomen van de medebewoner van eiseres terecht is meegenomen in de berekening van de huurtoeslag.
Motiveringsgebrek
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit onder het kopje ‘Belangenafweging: Matiging van de terugvorderingen niet mogelijk’ heeft verwezen naar het beleid en heeft gesteld dat niet is gebleken dat er omstandigheden zijn die aangemerkt kunnen worden als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de terugvordering te matigen. De rechtbank is met eiseres eens dat verweerder hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt welke belangen hierbij zijn betrokken en hoe deze zijn gewogen. Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek, wat maakt dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen.
8. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, [8] omdat verweerder het standpunt met betrekking tot het matigen van de terugvordering in het verweerschrift en ter zitting nader heeft toegelicht. Dit standpunt heeft de rechtbank hiervoor weergegeven onder 4. De rechtbank acht deze motivering inzichtelijk en verweerder heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is de terugvordering te matigen of daarvan af te zien.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Moorman, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrum Indicatiestelling Zorg.
2.Deze dateren namelijk van 2021 en 2022.
3.Namelijk 2019 en 2020.
4.Zie: Verzamelbesluit Toeslagen, nr. 17645, onder 2.1.
5.Zie artikel 7, eerste lid, Wet op de huurtoeslag en artikel 7, tweede lid, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
6.Zie artikel 2a, tweede lid , aanhef en onder a, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2018:27, r.o. 4.2).
7.Dit wordt bevestigd in de in de vorige noot genoemde uitspraak. Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:27, r.o. 4.3 en 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3021, r.o. 5.3.
8.Op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.