ECLI:NL:RBDHA:2023:7072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en recht op rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Eritrese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 2 mei 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) werd opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 10 mei 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de binnentreding door de autoriteiten rechtmatig was, omdat de machtiging tot binnentreden correct was getoond en het doel van de actie was medegedeeld. De rechtbank concludeerde dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, aangezien de eiser geen recht had op verblijf in Nederland, zoals vastgesteld in de beslissing op zijn asielaanvraag van 3 april 2023.

De eiser voerde aan dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden, omdat hij pas laat op de dag contact had kunnen opnemen met zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde voldoende op de hoogte was gesteld van de situatie en dat de procedure niet onrechtmatig was verlopen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij pogingen had ondernomen om zijn vertrek naar Denemarken te regelen. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in vreemdelingenzaken, evenals de geldigheid van de procedures die door de autoriteiten worden gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Petros Gebreyesus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben.
Machtiging tot binnentreden en staandehouding
2. Eiser voert aan dat de binnentreding op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, omdat de machtiging tot binnentreden niet is getoond. Verder voert eiser aan dat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbreekt, zodat hij onrechtmatig is staande gehouden.
3. Uit het op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 2 mei 2023, waarin het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden is vastgesteld, volgt dat de verbalisant voorafgaand aan het binnentreden van de woning zich heeft gelegitimeerd, de machtiging tot binnentreden heeft getoond en het doel van binnentreden heeft medegedeeld. Een en ander is vertaald door de aanwezige tolk Tigrinya. [1] Eisers enkele ontkenning van deze gang van zaken is onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit proces-verbaal. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de binnentreding niet onrechtmatig was.
4. In de beslissing van 3 april 2023 op eisers asielaanvraag is vastgesteld dat eiser geen recht heeft op verblijf in Nederland. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank het redelijk vermoeden van illegaal verblijf zoals vereist voor het staandehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw.
Schending van het recht op rechtsbijstand
5. Eiser voert verder aan dat sprake is van een schending van het recht op rechtsbijstand, omdat hij pas aan het eind van de dag zijn gemachtigde heeft kunnen spreken, nadat de maatregel van bewaring al was opgelegd. De gemachtigde stelt dat hij op grond van de informatie uit de piketmelding ervan uit is gegaan dat eiser in het detentiecentrum verbleef. Pas na lang zoeken kwam hij er achter dat eiser in Ter Apel werd opgehouden. Op dat moment was eiser al in bewaring gesteld.
6. Uit het dossier blijkt dat op 2 mei om 7:38 uur een piketmelding is gedaan en dat deze op 2 mei 2023 om 7:59 uur door de gemachtigde van eiser is geaccepteerd. In die melding is onder het kopje ‘bijzonderheden’ vermeld dat eiser is staande gehouden op grond van de vreemdelingenwet en hij wordt overgebracht naar de penitentiaire inrichting Ter Apel alwaar hij zal worden gehoord ter beoordeling van een op te leggen maatregel van bewaring. Verder is daarin vermeld dat indien de maatregel van bewaring aan eiser wordt opgelegd, hij zal worden overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gemachtigde van eiser in zoverre voldoende op de hoogte is gesteld van de plaats van gehoor. Dat de gemachtigde van eiser in een onjuiste veronderstelling verkeerde en die dag pas om 12:00 uur navraag heeft gedaan, blijft voor eisers rekening. Dat het gehoor van eiser is aangevangen buiten aanwezigheid van zijn gemachtigde is niet onrechtmatig, aangezien tenminste twee uur is gewacht op een reactie van de gemachtigde. [2]
Grondslag en lichter middel
7. Zoals is gemotiveerd in de maatregel is in de beslissing van 3 april 2023 tot buitenbehandelingstelling van eisers asielaanvraag vastgesteld dat eiser internationale bescherming geniet in Denemarken. Uit het dossier is verder af te leiden dat op het moment van de inbewaringstelling de noodzakelijke bescheiden voor het vertrek naar Denemarken voorhanden waren of op korte termijn zouden zijn, zodat verweerder op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw bevoegd was tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
8. Hierbij wordt aangenomen dat dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Zoals verweerder desgevraagd ter zitting terecht heeft gesteld, hoeft dit rechtsvermoeden in beginsel niet aan de hand van persoonlijke feiten en omstandigheden te worden gemotiveerd. Dit laat onverlet dat eiser zwaarwegende feiten en omstandigheden kan stellen op grond waarvan verweerder van inbewaringstelling moet afzien, dan wel moet motiveren waarom eiser toch in bewaring moet blijven. [3]
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij zich bevond op een plek waar hij bezig was om zijn vertrek naar Denemarken te regelen. Eiser stelt dan ook dat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom in eisers geval geen lichter middel is toegepast. Dit lichter middel is erop gericht dat uitvoering wordt gegeven aan de onverwijlde vertrekplicht, zoals deze volgt uit de beslissing van 3 april 2023. Aan eiser is eerder, op 18 april 2023, een lichter middel geboden, doordat hij met toepassing van artikel 56 van de Vw opgelegd in een zogenoemde VBL [4] is geplaatst. Deze maatregel heeft er echter niet toe geleid dat eiser op eigen gelegenheid Nederland heeft verlaten. Eiser heeft ter toelichting hierop ter zitting gesteld dat hij tot tien dagen na ontvangst van de beslissing op zijn asielaanvraag niet wist van zijn vertrekplicht, omdat hij geen advocaat had gesproken. Dit laat evenwel onverlet dat niet is gebleken dat eiser daarna wel aantoonbare pogingen heeft ondernomen om zijn vertrek te regelen. Verweerder heeft dan ook terecht meegewogen dat een eerder lichter middel niet succesvol is gebleken.
Speciale inrichting van bewaring
11. Eiser stelt tot slot dat zijn detentie niet rechtmatig is, omdat het detentiecentrum in Rotterdam geen speciale inrichting voor bewaring is. Eiser voert hiertoe aan dat hij aanzienlijk in zijn vrijheid wordt beperkt en dat gedetineerden uit het strafrechtketen ook in het detentiecentrum in Rotterdam verblijven.
12. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn [5] kan worden aangemerkt. [6] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding nu anders te oordelen.
Conclusie
13. Nu ook overigens niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Schriftelijk verslag omtrent het binnentreden van 2 mei 2023 (HV02).
2.Zie paragraaf A5/6.5 van de vreemdelingencirculaire 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 7 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:667.
4.Vrijheidsbeperkende locatie.
5.Richtlijn 2008/115/EG.
6.ABRvS 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103.