In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Eritrese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 2 mei 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) werd opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 10 mei 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de binnentreding door de autoriteiten rechtmatig was, omdat de machtiging tot binnentreden correct was getoond en het doel van de actie was medegedeeld. De rechtbank concludeerde dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, aangezien de eiser geen recht had op verblijf in Nederland, zoals vastgesteld in de beslissing op zijn asielaanvraag van 3 april 2023.
De eiser voerde aan dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden, omdat hij pas laat op de dag contact had kunnen opnemen met zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde voldoende op de hoogte was gesteld van de situatie en dat de procedure niet onrechtmatig was verlopen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij pogingen had ondernomen om zijn vertrek naar Denemarken te regelen. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in vreemdelingenzaken, evenals de geldigheid van de procedures die door de autoriteiten worden gevolgd.