ECLI:NL:RBDHA:2023:7010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
NL23.3185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over inreisverbod en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan een Oezbeekse eiser. De eiser, die op 24 januari 2023 zonder rechtmatig verblijf in Nederland was aangetroffen, kreeg een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar verscheen niet op de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld en de argumenten van eiser beoordeeld.

Eiser voerde aan dat de ophouding door de arbeidsinspectie onrechtmatig was en dat het inreisverbod in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere Oezbeken in een vergelijkbare situatie geen of een korter inreisverbod kregen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond over de onrechtmatigheid van de ophouding niet slaagde, verwijzend naar een eerdere uitspraak. Wat betreft het gelijkheidsbeginsel, stelde de rechtbank vast dat er een ambtelijke misslag was geweest, maar dat dit niet leidde tot herhaling van de misslag. De rechtbank concludeerde dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.

Daarnaast voerde eiser aan dat zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding moesten geven om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. De rechtbank oordeelde dat eiser op de hoogte was van de mogelijkheid om bijzondere omstandigheden aan te voeren, maar dat hij dit niet had gedaan tijdens het gehoor. De rechtbank kon de in beroep alsnog gestelde belangen niet in de beoordeling betrekken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3185
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2001. Op 24 januari 2023 verbleef hij niet rechtmatig in Nederland en is hij door medewerkers van de arbeidsinspectie werkend aangetroffen. Verweerder heeft hem opgehouden en heeft hem vervolgens een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
2. Eiser voert in beroep allereerst aan dat de ophouding die aan de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod vooraf ging, onrechtmatig is.
3. De rechtbank verwijst ten aanzien van deze beroepsgrond naar het oordeel dat zij hierover al heeft gegeven in de uitspraak van 22 februari 20231. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien of anders op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten. Verweerder heeft volgens eiser het gelijkheidsbeginsel geschonden. Er zijn namelijk op 24 januari 2023 nog tien andere Oezbeken, ook zonder rechtmatig verblijf, werkend aangetroffen. Een deel van hen heeft geen inreisverbod gekregen dan wel slechts een inreisverbod van één jaar. Eiser wijst concreet op de zaken NL23.3187 en NL23.3189.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De gemachtigde van verweerder heeft namelijk ter zitting toegelicht dat er een misverstand is geweest bij de betrokken hulpofficier van justitie. Door dit misverstand zijn aan vier van de in totaal elf aangetroffen vreemdelingen ten onrechte afwijkende besluiten opgelegd voor wat betreft de vertrektermijn en (de duur van) het inreisverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze door verweerder verstrekte informatie te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.2
6. Eiser voert tot slot aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien of de duur ervan had moeten verkorten in verband met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft voor weinig geld zware arbeid verricht in Nederland en verkeert in een kwetsbare positie ten opzichte van de aannemer voor wie hij heeft gewerkt. Vanwege het opgelegde inreisverbod kan eiser niet in andere lidstaten van de Europese Unie werken.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Blijkens het op 24 januari 2023 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit en inreisverbod, is eiser namelijk geïnformeerd over het tegen hem uit te vaardigen inreisverbod en de gevolgen daarvan. Eiser is erop gewezen dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden van het uitvaardigen van een inreisverbod kan worden afgezien dan wel dat de duur daarvan kan worden verkort en dat het aan hem is dergelijke omstandigheden aan te voeren. Uit het proces-verbaal blijkt dat tijdens het gehoor specifieke vragen aan eiser zijn gesteld, waaronder de vraag of eiser familie en/of zakelijke belangen heeft in Nederland of Europa. Eiser heeft hierop verklaard dat hij dit niet heeft en dat hij enkel als toerist naar Nederland is gekomen. Volgens vaste rechtspraak mag de rechtbank de door eiser in beroep alsnog gestelde zakelijke belangen niet in haar beoordeling betrekken.3
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2058.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRv S van 5 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3589.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.