In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 mei 2023, zijn twee asielaanvragen behandeld van eisers van Libische nationaliteit. De eisers hebben op 4 oktober 2021 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hebben eisers op 16 januari 2023 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Vervolgens hebben zij op 15 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eisers hebben verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, en concludeert dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit neemt op de asielaanvraag.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.