ECLI:NL:RBDHA:2023:6894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
NL21.19994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van afhankelijkheidsrelatie en artikel 8 EVRM

In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en haar dochter, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel om als familieleden bij de referent te verblijven. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de referent. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende gemotiveerd had gesteld dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseressen hebben aangevoerd dat zij afhankelijk zijn van de referent, vooral gezien de moeilijke situatie in Syrië en de medische problemen van de moeder. Echter, de rechtbank vond dat de verweerder niet ten onrechte had gesteld dat de moeder niet exclusief afhankelijk is van de referent voor haar zorg. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging die door de verweerder was gemaakt, niet onterecht was en dat de omstandigheden van eiseressen niet zodanig bijzonder waren dat Nederland een positieve verplichting had om hen toe te laten. De rechtbank heeft het beroep van eiseressen ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht en de proceskosten door de verweerder vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummers: NL21.19994
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] en [eiseres 2] , eiseressen, V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding en procesverloop

Eiseressen hebben de Syrische nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk
[geboortedatum 1] 1963 en [geboortedatum 2] 2002. Zij verblijven in Syrië. [referent] (de referent) heeft op 1 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseressen. met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ”. Eiseressen zijn de moeder en zus van de referent.
In de besluit van 3 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseressen hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 9 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 9 november 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit (het aanvullende besluit) genomen. Daarbij is de eerdere afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het aanvullende besluit.
Eiseressen hebben aanvullende gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft een nader verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: De gemachtigde van eiseressen, de referent en de gemachtigde van verweerder.
Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van eiseressen afgewezen, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de referent. Aldus is er geen sprake van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 20221, heeft verweerder in het aanvullende besluit alsnog een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt. Dit hoewel hij aanneemt dat tussen eiseressen en de referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft het belang van eiseressen en de referent bij toewijzing van de aanvraag afgewogen tegen het (economische) belang van de Nederlandse staat. Verweerder heeft geconcludeerd dat die belangenafweging in het nadeel van eiseressen uitvalt.
2. Eiseressen zijn het niet eens met de afwijzing van hun aanvraag. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij wel degelijk afhankelijk zijn en waren van de referent. De referent heeft altijd een bijzondere band met haar zus en moeder gehad. Door de moeilijke situatie in Syrië is deze band alleen maar sterker geworden. Ook heeft moeder medische problemen en haar situatie verslechtert. Zij heeft in Syrië geen toegang meer tot medische voorzieningen. De referent is de enige die voor moeder kan zorgen en heeft dat ook altijd gedaan. Eiseressen hebben tot het vertrek van de referent uit Syrië met haar in gezinsverband samengewoond. Eiseressen waren afhankelijk van de feitelijke en financiële zorg die de referent bood. De referent stuurt ook nu nog vanuit Nederland zo veel mogelijk geld naar eiseressen in Syrië. Verder hebben eiseressen dagelijks contact met de referent en zij betrekken de referent bij alle beslissingen die zijn moeten nemen. Ook wijzen eiseressen op de algemene penibele situatie in Syrië. Meer in het bijzonder geldt dat zij vrezen voor bedreigingen en mishandelingen door hun familieleden, die aanhangers zijn van het regime van president Assad. Gezien alle feiten en omstandigheden is het bestreden besluit genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Oordeel van de rechtbank
3. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of tussen eiseressen en de referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hiervan in het geval geen sprake is. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling2 volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke
2 Zie onder meer de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend, gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling3 dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en de referent. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen vinden dat eiseressen en de referent weliswaar hebben samengewoond, maar dat niet is gebleken dat moeder in haar dagelijkse behoeften exclusief afhankelijk is van de referent. Niet ter discussie staat dat moeder medische zorg nodig heeft. Evenwel is niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat moeder deze zorg enkel van de referent kan krijgen. Dit blijkt ook uit het gegeven dat de zus van referent zorg aan moeder verleent en dat de zus de moeder helpt met dagelijkse taken. Ook is niet gebleken dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen de referent en haar zus. Het moge zo zijn dat zij meerdere keren per dag contact hebben en dat de zus jongvolwassen is. Van een omstandigheid dat de zus niet zonder de referent kan functioneren of zich staande kan houden, is evenwel geen sprake. Niet ten onrechte heeft verweerder daarbij betrokken dat de zus studeert en de zorg draagt voor haar moeder. De rechtbank kan verweerder verder volgen in diens standpunt dat de gestelde financiële ondersteuning door referent vanuit Nederland kan worden voortgezet.
6. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen eiseressen overigens hebben aangevoerd een asielgerelateerd karakter heeft. Om die reden kunnen de gestelde omstandigheden geen rol spelen bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag.
7. Zoals onder 1 vermeld heeft verweerder, in lijn met recente rechtspraak van de Afdeling, in het aanvullend besluit alsnog een belangenafweging gemaakt met betrekking tot het recht op familie- en gezinsleven van eiseressen en de referent. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die belangenafweging in het nadeel van eiseressen uitvalt. In die belangenafweging heeft verweerder niet ten onterechte betrokken dat tussen eiseressen en de referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit heeft verweerder zwaar in het nadeel van eiseressen mogen meewegen. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat het hier een eerste aanvraag voor toelating betreft. De omstandigheden die zijn aangevoerd door eiseressen zijn niet dusdanig bijzonder dat er op Nederland een positieve verplichting jegens eiseressen rust. Ook kan de emotionele steun door de referent op afstand plaatsvinden. Het niet onderbouwde betoog van eiseressen over het (Unierechtelijk) evenredigheidsbeginsel slaagt om die reden niet en behoeft geen bespreking.
3 Zie onder meer de uitspraken van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
Conclusie en gevolgen
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat tussen eiseressen en de referent geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Doordat verweerder - na het instellen van beroep door eiseressen - een aanvullend besluit heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het griffierecht van
€ 184,- dat eiseressen betaald hebben door verweerder wordt vergoed. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de vergoeding van de proceskosten van eiseressen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eiseressen een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseressen vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.