ECLI:NL:RBDHA:2023:6809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/6407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens niet voldoen aan documenteneisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die sinds 2000 in Nederland verblijft, heeft zijn verzoek om naturalisatie ingediend op 16 juli 2020, maar dit is afgewezen omdat hij geen geldig buitenlands reisdocument (paspoort) heeft overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeert, aangezien hij niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om een geldig paspoort te verkrijgen. Eiser beschikte wel over een gelegaliseerde geboorteakte en twee verlopen Iraakse paspoorten, maar verweerder heeft geoordeeld dat deze documenten niet voldoen aan de eisen voor naturalisatie. Eiser heeft betoogd dat hij op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten worden vrijgesteld van de documenteneis, maar de rechtbank oordeelt dat de beleidswijziging ten tijde van het bestreden besluit nog niet was ingegaan en dat er geen gerede twijfel aan zijn identiteit of nationaliteit was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen twijfel was dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het griffierecht niet teruggegeven aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is als minderjarige asielzoeker naar Nederland gekomen en verblijft sinds 2000 in Nederland. Eiser beschikt over een geboorteakte waarmee hij op 1 november 2017 is ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens. Eiser beschikt verder over twee verlopen Iraakse paspoorten (geldig tot 3 augustus 2007 en 10 februari 2017). Eiser heeft op 16 juli 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend.
2. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser geen geldig buitenlands reisdocument (paspoort) heeft overgelegd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat eiser in bewijsnood verkeert, nu eiser dit niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd.
Relevante wet- en regelgeving.
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb [1] had moeten afwijken van zijn beleid ten aanzien van de bewijsnood. Hij wijst er daarbij op dat zijn nationaliteit kan worden vastgesteld op basis van zijn geldig bevonden geboorteakte en zijn verlopen paspoorten. Hij heeft verder al het mogelijke geprobeerd om een nieuw paspoort van de Iraakse autoriteiten te verkrijgen, dan wel zijn bewijsnood met objectief verifieerbare bewijsstukken te onderbouwen. Hij betoogt dat het onevenredig is om blijvend vast te houden aan de documenteneis. Het is onredelijk bezwarend om eiser na twintig jaar blijvend uit te sluiten van het Nederlanderschap. Hij dient dan ook, net als de Ranov-vergunninghouders [2] , te worden vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands paspoort en wijst daarbij op een brief van 31 oktober 2022 van verweerder aan de Tweede Kamer. Eiser betoogt verder dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bewijsnood
5. Tussen partijen is niet in geschil dat hij een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort moet overleggen, maar dat eiser hier niet aan heeft voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er sprake is van bewijsnood. Gelet op vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter kan pas worden geconcludeerd dat een aanvrager in bewijsnood verkeert, als met bewijsstukken is aangetoond dat degene die om naturalisatie verzoekt al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een gelegaliseerde geboorteakte. [3] Volgens de Handleiding [4] dient het te gaan om objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Deze documenten mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie niet ouder zijn dan zes maanden.
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen nieuw paspoort van de Iraakse autoriteiten kan verkrijgen, omdat hij niet meer in de Iraakse registers staat ingeschreven. Hij heeft ter onderbouwing daarvan verscheidene verklaringen overgelegd, waaronder de verklaring van 28 augustus 2019 van het ministerie van Binnenlandse Zaken, directoraat generaal voor nationaliteit in regio Koerdistan, waarin staat dat er geen registratie van nationaliteit is op naam van eiser. Verder staat in de verklaring dat een aantal nationaliteitsregisters van burgers in Darkar in 1991 zijn vernietigd door brand. Mogelijk die van eiser ook. Bureau Documenten heeft in zijn rapport van 6 januari 2021 geconcludeerd dat deze verklaring met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, omdat één van de stempels niet correspondeert met het vergelijkingsmateriaal. Eiser heeft daarop opnieuw verklaringen van het ministerie van Binnenlandse Zaken, directoraat generaal voor nationaliteit in regio Koerdistan overgelegd. In de verklaringen van 26 oktober 2021 wordt herhaald dat eiser niet staat geregistreerd en dat deze en de eerder door eiser overgelegde documenten niet vals zijn. Ook ten aanzien van die verklaringen heeft Bureau Documenten in zijn rapport van 9 maart 2022 geconcludeerd dat ze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven.
7. Het is vaste rechtspraak dat een rapport van Bureau Documenten een deskundigenadvies is waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten op grond waarvan geoordeeld moet worden dat dit in dit geval anders zou moeten zijn. Nu de door eiser overgelegde documenten vals zijn bevonden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser in bewijsnood verkeert. Verweerder heeft er daarbij ook op gewezen dat eiser wel in het bezit was van een authentieke geboorteakte en eerder wel Iraakse paspoorten heeft verkregen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij het eerste paspoort heeft verkregen via de Iraakse ambassade in Nederland en het tweede paspoort (verlenging) in Irak heeft verkregen van de Iraakse autoriteiten. Eiser heeft deze paspoorten verkregen na de gestelde brand in 1991. Het is daardoor ook niet aannemelijk dat eiser niet in de registers staat geregistreerd. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eiser in zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij in het bezit is geweest van een Iraakse identiteitskaart. Eiser heeft geen verklaring van de Iraakse autoriteiten overgelegd waaruit blijkt waarom aan eiser nu geen identiteitskaart of paspoort meer kan worden verstrekt.
Beleidswijziging voor Ranov-vergunninghouders
8. Eiser heeft gewezen op een brief van 31 oktober 2022 van verweerder aan de Tweede Kamer, waarin een beleidswijziging wordt aangekondigd ten aanzien van Ranovvergunninghouders. De beleidswijziging houdt in dat minderjarige Ranov-vergunninghouders, waarbij gerede twijfel is ontstaan aan de identiteit en nationaliteit door toedoen van de ouders, bij een verzoek om naturalisatie worden vrijgesteld van de documenteneis (paspoort en geboorteakte). Deze verruiming gaat volgens de brief ook gelden wanneer deze situatie aan de orde is en de desbetreffende persoon over een ander type vergunning beschikt.
9. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de beleidswijziging ten tijde van het bestreden besluit nog niet was ingegaan. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat de vraag of er sprake is van gerede twijfel over de identiteit en nationaliteit pas aan de orde is wanneer bewijsnood wordt aangenomen. Dat is in het geval van eiser niet aan de orde. Bovendien heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet onder de reikwijdte van de verruiming valt, nu bij eiser geen sprake is van gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit door toedoen van zijn ouders. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiser tot ruim in zijn volwassen leven heeft beschikt over een geldig paspoort. Gelet op voorgaande had verweerder eiser niet van de documenteneis hoeven vrijstellen.
Evenredigheid en artikel 4:84 van de Awb
10. Het is vaste rechtspraak dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen op basis van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel. [5] Ook volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat verweerder met een eventuele toepassing van artikel 4:84 van de Awb niet kan afwijken van de wettelijke vereisten voor naturalisatie, zoals de documenteneis. [6] Hetgeen eiser in dit kader heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
Hoorplicht
11. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. In dit geval doet een dergelijke situatie zich voor. Nu verweerder op basis van de door eiser overgelegde stukken heeft kunnen oordelen dat er geen sprake is van bewijsnood en gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak dat toepassing van artikel 4:84 van de Awb niet kan leiden tot afwijking van de wettelijke vereisten voor naturalisatie, heeft verweerder van het horen in bezwaar kunnen afzien. [7]
Conclusie.
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk (artikelen 7 tot en met 13) verlenen wij op voordracht van de minister van Justitie het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
(…);
e. nationaliteit of nationaliteiten;
(…).
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister van Justitie, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van heet geval.

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

Bij toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap hanteert verweerder het beleid, neergelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003. Hieronder is het beleid opgenomen, voor zover relevant voor de onderhavige zaak.
Artikel 7
Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.
Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit
De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een voorwaarde voor de naturalisatie.
Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). (…). Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.
Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid BVVN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.
Paragraaf 3.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldige buitenlandse reisdocument (paspoort) en of geboorteakte
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
– Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
– Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
– Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
– Betrokkene staatloos is;
– Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.
De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte. Als er geen verklaring is van buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. (…). De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
In beginsel wordt geen vrijstelling van het overleggen van documenten verleend bij verzoekers met een regulier verblijfsrecht als blijkt dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:
- de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;
- op verzoek van de verzoeker ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of
- de verzoeker ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.
Er kunnen echter omstandigheden zijn om een verzoeker toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.
Artikel 4:84 Awb
Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov-regeling).
3.zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474.
4.Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003.
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:331.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3144.
7.Zie ro. 5.3 van ECLI:NL:RVS:2022:3144.