ECLI:NL:RBDHA:2023:6805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
9499211 EL 21-39
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen [naam01] en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam01] en Dexia Nederland B.V. over een effectenleaseovereenkomst. [naam01] heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en tekortkomingen in de uitvoering van de leaseovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde onder andere schadevergoeding en de terugbetaling van betaalde bedragen onder de leaseovereenkomst. Dexia, vertegenwoordigd door USG Legal Professionals B.V., voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarin zij stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat [naam01] niets meer aan Dexia verschuldigd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [naam01] als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een onrechtmatige daad van Dexia, waardoor [naam01] schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam01] toegewezen en Dexia veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De tegenvordering van Dexia werd afgewezen, en de proceskosten werden aan Dexia opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten en de noodzaak voor hen om te verifiëren of tussenpersonen over de juiste vergunningen beschikken. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in de context van effectenlease en de bescherming van consumenten tegen onrechtmatige praktijken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 9499211 EL 21-39
vonnis van de kantonrechter d.d. 30 maart 2023,
in de zaak van
[naam01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [naam01] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia;
  • de antwoordakte van [naam01] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[naam01] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst I) ondertekend waarop [naam01] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer01]
04-04-2000
Overwaarde Effect
240 mnd
€ 220.569,60
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot overeenkomst I een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
20-01-2005
- € 21.022,06
Ja
2.4.
[naam01] heeft daarnaast de volgende leaseovereenkomsten gesloten met Dexia:
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
II.
[nummer02]
Spaarleasen
III.
[nummer03]
Spaarleasen
IV.
[nummer04]
Spaarleasen
V.
[nummer05]
Spaarleasen
VI.
[nummer06]
Altijd Doen Plan
VII.
[nummer07]
Legio I.B.* Plan
Met betrekking tot overeenkomst II t/m VII is de eindafrekening niet bekend.
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft [naam01] op grond van de leaseovereenkomsten
– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 55.695,60 aan maandtermijnen en een bedrag van € 22.059,59 wegens restschuld aan Dexia betaald.
heeft € 11.905,31 bedrag aan dividenden ontvangen.
Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 19.026,84 aan [naam01] uitgekeerd in het kader van overeenkomst I en een bedrag van € 943,54 aan [naam01] uitgekeerd in het kader van overeenkomst VII.
2.6.
De gemachtigde van [naam01] , Leaseproces, heeft bij brief van 5 maart 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[naam01] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam01] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. voor recht zal verklaren dat [naam01] schade heeft geleden ten gevolge van voornoemd handelen van Dexia en Dexia te veroordelen de schade te vergoeden,
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [naam01] van al datgene dat [naam01] aan Dexia heeft betaald onder overeenkomst I, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [naam01] ,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, na wijziging van eis, (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [nummer01] , [nummer02] , [nummer03] , [nummer04] , [nummer05] , [nummer06] en [nummer07] , na betaling van een bedrag van € 18.853,65, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [naam01] verschuldigd is,
2. [naam01] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [naam01] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[naam01] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [naam01] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Overeenkomst I
tussenpersoon
4.5.
[naam01] heeft deze overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [naam01] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [naam01] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [naam01] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [naam01] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [naam01] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[naam01] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In begin 2000 is [naam01] ongevraagd telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select. De medewerker vroeg of hij wellicht interesse zou hebben in een financieel adviesgesprek. [naam01] was hierin wel geïnteresseerd en heeft een afspraak ingepland voor een huisbezoek. Een adviseur van Spaar Select, de heer [naam02] (hierna te noemen: ‘adviseur’) heeft [naam01] tweemaal thuis bezocht. De echtgenote van [naam01] was ook bij deze gesprekken met de adviseur aanwezig. Bij het eerste huisbezoek heeft de adviseur zijn visitekaartje aan [naam01] gegeven.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [naam01] . Er is met de adviseur gesproken over de wens van [naam01] om vermogen op te bouwen om de studie van hun drie kinderen in de toekomst te kunnen bekostigen. Vervolgens is met de adviseur uitgebreid gesproken over de aanwezige overwaarde en de hypothecaire situatie van [naam01] . Volgens de adviseur had [naam01] veel overwaarde en zou het zonde zijn om hier niets mee te doen. Volgens de adviseur was het Overwaarde Effect bovendien een geschikt product om op een veilige manier vermogen op te bouwen voor de studie van de kinderen.
De adviseur adviseerde [naam01] om NLG 100.000,00 van de aanwezige overwaarde op te nemen via een tweede hypotheek bij de Postbank. Daarvan zou [naam01] bijna
NLG 100.000,00 kunnen gebruiken als vooruitbetaling voor het Overwaarde Effect product. Het overige bedrag werd gebruikt om de kosten te dekken voor het opnemen van de extra hypotheek en de extra verschuldigde hypotheekrente. Op deze wijze zou [naam01] na vijf jaar aanzienlijk vermogen opgebouwd hebben waarmee [naam01] de hypotheek weer volledig zou kunnen aflossen en daarnaast ook de studie van de kinderen zou kunnen bekostigen. De adviseur ondersteunde dit standpunt aan de hand van rekenvoorbeelden en grafieken die hij mee had gebracht in een map. Deze voorbeelden lieten alleen zeer rooskleurige voorspellingen zien over de mogelijke opbrengst van het Overwaarde Effect product. Geen van deze berekeningen hielden rekening met tegenvallende resultaten.
De adviseur gaf aan dat hij wat documenten nodig had van [naam01] om deze constructie in orde te maken zoals een taxatierapport, recente salarisstroken, een werkgeversverklaring etc. Hij gaf [naam01] een document waarop stond welke documenten precies hiervoor nodig waren. De adviseur zou nogmaals langskomen om alles met de hypotheek rond te krijgen. De adviseur zou ondertussen offertes aanvragen bij de hypotheekverstrekker. De aanvraag voor het Overwaarde Effect product was ondertussen ook door de adviseur in gang gezet.
In het tweede gesprek met de adviseur zijn de laatste zaken met betrekking tot het product en de hypotheek besproken en geregeld. [naam01] had alle benodigde documenten en de tweede hypotheek is vervolgens bij de Postbank afgesloten voor een bedrag van
NLG 100.000,00. Dit bedrag heeft [naam01] bijna geheel, op advies van de adviseur, gebruikt als vooruitbetaling voor het Overwaarde Effect product. De overeenkomst is op een later moment door [naam01] en zijn echtgenote ondertekend en retour gestuurd.
De adviseur heeft [naam01] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (het Overwaarde Effect product) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, en er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van het contract. [naam01] had geen kennis van complexe financiële producten en heeft op de deskundigheid van de adviseur vertrouwd en het advies opgevolgd.
4.9.
[naam01] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 17 februari 2000 op naam van [naam01] en voorzien van een stempel ‘Spaar Select [naam02] (…)’ betreffende het Overwaarde Effect product met een vooruitbetaling van fl. 96.000,00, waarop de gegevens van [naam01] zijn ingevuld, onder vermelding van
[naam02]als
Adviseur, voorzien van het adviesnummer:
ATP249, opgemaakt te [plaats01] ,
- een kopie van de overeenkomst van 4 april 2000 met contractnummer [nummer01] op naam van [naam01] , genaamd ‘Overwaarde Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249-Spaar Select B.V.de overeenkomst vermeldt een vooruitbetaling van ƒ 97.214,02, tevens voorzien van een stempel ‘Spaar Select (…) [naam02] ’
- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van Spaar Select, waarop vermeld staat:
“ [naam02]Financieel Adviseur(…)”,
- een stuk op briefpapier van Spaar Select en de vermelding ‘ [naam02] financieel adviseur’ met het opschrift ‘benodigde stukken tbh hypotheek’,
- een kopie van een hypotheekakte van 14 april 2000, waaruit volgt dat [naam01] een hypotheek voor fl. 100.000,00 heeft verstrekt aan de Postbank.
4.10.
Met deze stukken heeft [naam01] voldoende onderbouwd dat bij overeenkomst I sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [naam01] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Als onweersproken staat vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Voor zover Dexia stelt dat niet zeker is dat het visitekaartje daadwerkelijk aan [naam01] is overhandigd (en niet uit een ‘voorraad’ van Leaseproces komt) kan zij daarin niet worden gevolgd. Zowel het aanvraagformulier als de overeenkomst en het overzicht van aan te leveren stukken draagt de naam van deze adviseur van Spaar Select, zodat er geen reden is om niet aan te nemen dat hij persoonlijk contact heeft gehad met [naam01] en daarbij zijn visitekaartje overhandigd heeft. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon tijdens het huisbezoek (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [naam01] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het opbouwen van extra vermogen en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n product tot stand gekomen is. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken in dit geval.
De tussenpersoon heeft bovendien ook andere financiële producten geadviseerd, zoals een hypotheek(verhoging).
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [naam01] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[naam01] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [naam01] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [naam01] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [naam01] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [naam01] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [naam01] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [naam01] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [naam01] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [naam01] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [naam01] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [naam01]4.14. De door [naam01] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [naam01] heeft gehandeld door [naam01] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [naam01] niet alleen als klant aanbracht maar [naam01] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [naam01] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [naam01] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS: 2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [naam01] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
Overeenkomst II t/m VII
vordering van Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie wordt de vordering van Dexia afgewezen ten aanzien van overeenkomst I. Tegen de vordering van Dexia ten aanzien van overeenkomst II t/m VII heeft [naam01] onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Deze vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
proceskosten
4.18.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, zoals hierna te melden. In reconventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen daarin over en weer in het gelijk en ongelijk zijn gesteld.
4.19.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [naam01] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [naam01] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.20.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van de overeenkomst met nummer [nummer01] onrechtmatig jegens [naam01] heeft gehandeld door [naam01] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [naam01] niet alleen als klant aanbracht maar [naam01] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [naam01] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [naam01] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 119,21
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00
€ 864,21
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [naam01] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van de overeenkomsten met nummers [nummer02] , [nummer03] , [nummer04] , [nummer05] , [nummer06] en [nummer07] niets meer aan [naam01] is verschuldigd,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.9.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: rj
coll: ksf