ECLI:NL:RBDHA:2023:6669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek politiegegevens en de toepassing van artikel 25 Wpg

In deze zaak heeft eiser, een persoon die verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die door de politie zijn verwerkt, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van de politie. Het primaire besluit, genomen op 20 november 2020, wees het verzoek gedeeltelijk toe. Eiser heeft op 28 december 2020 beroep ingesteld, waarna het onderzoek ter zitting op 9 maart 2022 plaatsvond. Tijdens deze zitting gaf de verweerder aan dat er een extra zoekslag zou worden uitgevoerd. Op 2 mei 2022 meldde de verweerder dat deze zoekslag aanvullende stukken had opgeleverd, waar eiser op 4 en 27 juli 2022 inzage in heeft genomen. Eiser handhaafde zijn beroep op 26 augustus 2022 en verweerder diende op 24 oktober 2022 een aanvullend verweerschrift in.

De rechtbank heeft op 25 januari 2023 het beroep behandeld. Eiser stelde dat de zoekslag van verweerder incompleet was en dat niet alle relevante documenten waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, door aanvullende stukken ter inzage te leggen, gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan het beroep van eiser. De rechtbank concludeerde dat verweerder aan zijn verplichtingen op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) had voldaan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50 en moest het griffierecht van € 178,- aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. de Groot),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Dijkers).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om kennisneming van hem betreffende verwerkte politiegegevens (gedeeltelijk) toegewezen.
Eiser heeft op 28 december 2020 rechtstreeks beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022 met een beeldverbinding.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven een extra zoekslag uit te willen voeren in het kader van de zorgvuldigheid van het onderzoek. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting daarom geschorst.
Verweerder heeft op 2 mei 2022 laten weten dat de extra zoekslag nog een aantal stukken en e-mails heeft opgeleverd, en dat eiser is uitgenodigd om hiervan kennis te nemen.
Eiser heeft op 4 en 27 juli 2022 gebruik gemaakt van zijn recht op inzage.
Op 26 augustus 2022 heeft eiser medegedeeld dat hij zijn beroep handhaaft.
Op 24 oktober 2022 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2023 op zitting behandeld met een beeldverbinding. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 4 februari 2020 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die door het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (het RIEC) zijn verwerkt. Omdat het gaat om gegevens die de politie heeft verwerkt op grond van haar wettelijke taken, [1] heeft verweerder dit aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Verweerder heeft het verzoek (gedeeltelijk) toegewezen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser wil met zijn verzoek duidelijkheid krijgen over hoe de samenwerkingspartners van het RIEC onderling zijn gegevens hebben gedeeld zodat hij kan achterhalen hoe er onjuiste verdenkingen tegen hem zijn gerezen. Eiser vindt, ook na de extra gemaakte zoekslag, dat de zoekslag van verweerder incompleet is. Het besluit ziet niet op alle beschikbare informatie, stukken en verwerkingen. Eiser voert aan dat verweerder het begrip ‘persoonsgegeven’ niet in enge zin, maar in ruime zin moet opvatten door ook brieven, e-mails en aantekeningen te beoordelen bij een inzageverzoek op grond van de Wpg.
3. Verweerder is van oordeel dat met de laatste zoekslag door hem aan het verzoek van eiser is voldaan binnen het kader van de Wpg. Eventueel andere bij verweerder bekende gegevens zijn niet met het RIEC gedeeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder door aanvullende stukken ter inzage te leggen na het maken van een extra zoekslag, voor een deel tegemoet gekomen is aan het beroep van eiser. Het beroep is in zoverre gegrond.
5. Verweerder is niet verplicht is tot het verlenen van inzage in alle documenten waar de persoonsgegevens van eiser in voorkomen. Er kan worden volstaan met het inzichtelijk maken van persoonsgegevens door aan de betrokkene in een begrijpelijke vorm een volledig overzicht van die gegevens te verstrekken. [2] Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt tevens dat het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking heeft op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en niet op documenten waarin ze zijn vervat. [3] Dat een document persoonsgegevens bevat, betekent dus niet dat het document als zodanig ter inzage moet worden gelegd.
6. Volgens vaste rechtspraak is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [4]
7. Verweerder heeft te kennen gegeven dat op verzoek van eiser informatie over de sfeerrapportages in het RIEC samenwerkingsverband met hem is gedeeld. Voor zover het niet om politiegegevens gaat is eiser daarvan op de hoogte naar aanleiding van een eerdere beslissing van verweerder op een inzageverzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Ook is informatie gedeeld over de doorzoeking van eisers pand in het kader van een rechercheonderzoek. Deze gegevens betreffen een kopie van relevante documenten en computergegevens ten behoeve van de Belastingdienst. Nu dit onderzoek een onderwerp van het RIEC was, is ook de gemeente Leiden van de doorzoeking op de hoogte gesteld. Weliswaar zijn er mogelijk meer gegevens die met betrekking tot eiser zijn verwerkt, maar deze gegevens zijn niet met het RIEC gedeeld.
8. Ter zitting heeft verweerder nadere uitleg gegeven over zijn werkwijze. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat er op grond van artikel 25 Wpg geen rechtsgrond bestaat om ook een zoekslag te moeten maken in reeds verwijderde databestanden en
e-mails van oud collega’s en derden met wie eventueel via e-mail gegevens zijn uitgewisseld. Met de extra zoekslag heeft verweerder zijn collega’s nogmaals gevraagd om hun mail te doorzoeken. Ook heeft verweerder aangegeven verschillende aan eiser gerelateerde zoektermen te hebben gebruikt. Verweerder heeft aangegeven dat de mailsystemen niet geschikt zijn om politiegegevens in op te slaan, en dat deze gegevens als het goed is worden verwijderd. De door eiser genoemde ontbrekende bijlagen maken geen deel uit van de archivering en kunnen derhalve niet ter inzage worden gelegd. Verweerder verklaart dat hij zich niet beroept op een weigeringsgrond, omdat dat die hier niet aan de orde is. Als verweerder in bezit was van meer gegevens zou hij deze aan eiser hebben overlegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van verweerder dat hij geen andere documenten onder zich heeft niet ongeloofwaardig voorkomt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gelet op de door hem voor zijn zoekslagen gegeven nadere motivering, onvoldoende of onjuist zou hebben gezocht naar de gevraagde documenten. Dat er volgens eiser op grond van de bij hem bekende documenten van andere onderdelen van het RIEC indicaties bestaan dat verweerder meer gegevens onder zich heeft, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende concrete aanwijzing om deze conclusie te kunnen dragen. De rechtbank overweegt dat, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, het beroepschrift van eiser zich voornamelijk richt tegen andere onderdelen van het RIEC, zoals de Belastingdienst en de gemeente Leiden. Mogelijk kan eiser via procedures daar meer inzicht krijgen in hetgeen hij verlangt. Verweerder kan hier echter geen uitlatingen over doen.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in dit geval aan zijn verplichtingen op grond van artikel 25 van de Wpg heeft voldaan. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
12. Nu verweerder aanvullende stukken ter inzage aan heeft geboden, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Aangezien de aanvullende besluitvorming de rechterlijke toets kan doorstaan zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 3 van de Politiewet.
2.Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad. Zie ook
3.Zie de uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 9 april 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:1202) en de uitspraak van de Afdeling, van 26 juni 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:2004).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:1320).