ECLI:NL:RBDHA:2023:6652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
21/5057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op een aanvraag in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op zijn aanvraag voor reiskosten op grond van de Jeugdwet. Eiser had zijn aanvraag op 14 januari 2021 ingediend, maar het college heeft hierop niet tijdig gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 28 april 2021 een ingebrekestelling ingediend, maar het college heeft deze niet als geldig erkend, omdat deze niet volgens de gebruikelijke procedure was ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de ingebrekestelling wel degelijk geldig was, omdat het college niet tijdig heeft aangegeven dat de aanvraag niet correct was ingediend. De rechtbank concludeert dat het college in gebreke is gebleven en dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank legt een dwangsom op van € 1.442,- aan het college en verplicht het college om binnen zes weken een besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het college het griffierecht van € 49,- en de proceskosten van € 837,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser (gemachtigde: mr. N. El Moussaoui),en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. het college (gemachtigde: mr. P.B.L. Willemsen).

Procesverloop

Op 27 juli 2021 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn aanvraag van 14 januari 2021 voor reiskosten op grond van de Jeugdwet (Jw) in de vorm van een persoonsgeboden budget (pgb).
Bij brief van 29 juli 2021 heeft de rechtbank het college, onder andere, verzocht, binnen twee weken na de dagtekening van de brief, mee te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken. Het college heeft hierop niet gereageerd.
In de buiten-zittingsuitspraak van 28 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Het daartegen ingestelde verzet heeft de rechtbank bij uitspraak van 20 juli 2022 gegrond verklaard.
De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittingsuitspraak werd gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Op 5 oktober 2020 stuurt een gezinscoach PGB-team jeugd (gezinscoach PGB) een e-mailbericht aan eiser met als onderwerp “individueel vervoer” dat de gemeente akkoord heeft gegeven voor individueel vervoer. De vervoersindicatie ‘individueel vervoer’ is opgevoerd met ingang van 9 oktober 2020. Eiser heeft vervolgens op 7 oktober 2020 een e-mailbericht gestuurd aan deze gezinscoach PGB met onderwerp “individueel vervoer”, dat de plek in het ABA-huis niet goed was voor [minderjarige] en dat hij voorlopig thuis is. Op 8 oktober 2020 stuurt de gezinscoach PGB een e-mailbericht met onderwerp “individueel vervoer” aan eiser met de vraag of eiser hulp nodig heeft van een reguliere gezinscoach bij het vinden van een andere plek voor [minderjarige].
1.2 In zijn e-mailbericht van 14 januari 2021, onderwerp “individueel vervoer”, aan gezinscoach PGB schrijft eiser dat hij een gepaste plek voor [minderjarige] voor individuele begeleiding heeft gevonden via Zorg in natura (CoachEmUp). Verder staat in het bericht: “Ik wil via deze weg reiskosten aanvragen in de vorm van een pgb.”
1.3 Op 4 februari 2021 heeft de gezinscoach PGB geantwoord in een e-mailbericht, onderwerp “individueel vervoer”, dat bij Zorg in Natura ook Zorg in Natura vervoer hoort en dat daarvoor geen PGB wordt gegeven. “U kunt via de servicelijn van het CJG Jeugdwetvervoer aanvragen. Zij zullen dit verder met u oppakken.”
1.4 In een e-mailbericht van 16 februari 2021, onderwerp “verlenging pgb”, aan gezinscoach PGB schrijft eiser: “wanneer u van oordeel bent dat er geen aanspraak kan worden gedaan op reiskosten dat u dat middels een beschikking afwijst”. Hierop heeft gezinscoach PGB een e-mailbericht van 23 februari 2021 gestuurd met als onderwerp “vervoer [minderjarige]” en waarin staat: “uw vraag in de email voor [minderjarige] voor vervoer is een hulpvraag. Het is niet direct een aanvraag voor PGB. Samen met ouders wordt er gekeken naar het passend jeugdhulpverleningsaanbod. Jeugdwetvervoer kan worden toegekend, maar dan in Zorg in Natura. Die mogelijkheid is er en is dan voorliggend aan het PGB. Voor een aanvraag voor Jeugdwetvervoer, hebben we u al eerder aangegeven in de email van 04-02-2021, dat u dit via de servicelijn van de CJG kunt aanvragen. Maar voor de continuïteit en klantvriendelijkheid zijn wij bereid om deze aanvraag op te pakken… Mocht u willen dat wij deze aanvraag voor jeugdwetvervoer oppakken kunt u onderstaand formulier invullen.”
1.5 Eiser heeft op 28 april 2021 digitaal een formulier “Ingebrekestelling SZW” ingediend. Daarin staat dat het gaat om termijnoverschrijding bij een aanvraag van 14 januari 2021 om reiskosten naar begeleiding van zijn zoon [minderjarige]. “Het verzoek aan uw college om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen en binnen 14 dagen een besluit te nemen, anders dient u een dwangsom te betalen en zal beroep indienen tegen het uitblijven van een besluit op de ingediende aanvraag.” De “gemeente Den Haag” heeft hierop geantwoord dat het formulier succesvol is afgerond en verzonden op 28 april 2021. In het antwoord staat: “Na ontvangst van de ingebrekestelling heeft de dienst SZW nog 14 dagen de tijd uw aanvraag of bezwaarschrift af te handelen.”
2. In geschil is de vraag of sprake is van een aanvraag en of sprake is van een ingebrekestelling.
Aanvraag3.1 Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
3.2. Ingevolge artikel 4:1 van de Awb wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
3.3. In artikel 4 van de Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015 staat dat het college nadere regels stelt met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening, te rekenen vanaf de ontvangst van een hulpvraag. Ook wordt aangegeven hoe een aanvraag om een individuele voorziening moet worden ingediend en in welke gevallen het college een aanvraag als compleet beschouwt.
3.4. De werkwijze is, zo staat in het verweerschrift, te vinden op de website van het Centrum Jeugd & Gezin Den Haag (www.cjgdenhaag.nl). Die werkwijze houdt het volgende in. Het eerste contact vindt plaats via het klantcontactcentrum. Daar wordt de hulpvraag voorgelegd en wordt een belanghebbende verwezen naar de CJG-Servicelijn. Een medewerker van die lijn belt vervolgens voor een intakegesprek. Daarna wordt bepaald of jeugdhulp nodig en passend is. Wanneer dat het geval is, wordt een gezinscoach gezocht die de belanghebbende verder helpt.
3.5. Het college heeft in zijn verweerschrift opgemerkt dat het in het verleden is voorgekomen dat eiser rechtstreeks bij een gezinscoach van het PGB-team een aanvraag heeft ingediend. Deze aanvragen zijn, aldus verweerder, soms direct door de gezinscoach opgepakt omdat de aanvragen in die gevallen in het verlengde van een actuele PGB-verstrekking lagen en PGB betrof. Dit is volgens het college aan te merken als extra dienstverlening en wijkt af van de standaardprocedure.
3.6. Het college stelt zich in dit geval op het standpunt dat nu eiser zich niet tot het klantcontactcentrum heeft gewend maar zich per e-mailbericht tot een willekeurige gezinscoach heeft gewend en eiser is gewezen op de juiste procedure, met het e-mailbericht van 14 januari 2021, geen aanvraag tot stand is gekomen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.6.1. Uit de bewoordingen van het e-mailbericht van 14 januari 2021 blijkt dat eiser beoogt een aanvraag in te dienen. Eiser vraagt om een besluit te nemen. Vaststaat dat de aanvraag niet is gedaan volgens de werkwijze van het college. Een niet op de juiste wijze ingediende aanvraag maakt niet dat het geen aanvraag is. Dit klemt te meer nu eiser in het verleden op dezelfde manier heeft gevraagd om een PGB en het college daarop heeft beslist.
3.6.2. Het college heeft eisers aanvraag niet als een onvolledige aanvraag behandeld en heeft daarop ook niet inhoudelijk beslist.
Ingebrekestelling3.7. Een ingebrekestelling moet schriftelijk worden gegeven, tenzij het bestuursorgaan de elektronische weg hiervoor heeft opengesteld. Dat staat in artikel 2:15, eerste lid, van de Awb.
3.8. Op de website van de gemeente Den Haag staat onder meer: “heeft uw ingebrekestelling betrekking op de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) dan kunt u contact opnemen met SZW.” Bij het volgen van de hyperlink in de laatste zin volgt een digitaal in te vullen ingebrekestellingsformulier.
3.9 Niet in geschil is dat eiser het digitale formulier genoemd in 3.8 heeft ingediend.
3.10 Het college heeft aangevoerd dat geen sprake is van een ingebrekestelling omdat deze niet bij de juiste dienst en niet op de juiste manier is ingediend. De ingebrekestelling moet zijn gericht aan de dienst OCW en die dienst heeft de digitale weg voor het indienen van ingebrekestellingen niet opengesteld. Dat heeft alleen de dienst SZW gedaan. Het college ziet steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD0772) (eerste uitspraak) en van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:363) (tweede uitspraak). De rechtbank volgt de visie van het college niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.10.1 Uit de ontvangstbevestiging blijkt dat "de gemeente Den Haag” de ingebrekestelling heeft ontvangen. Wanneer het college het ingebrekestellingsformulier niet als een geldige schriftelijke ingebrekestelling had willen aanmerken, omdat het de elektronische weg daarvoor nog niet had opengesteld, had het college dit (tijdig) aan eiser kenbaar moeten maken en hem in de gelegenheid moeten stellen alsnog een schriftelijke ingebrekestelling in te dienen. Dat is niet gebeurd. De rechtbank is alleen al daarom van oordeel dat met het elektronisch indienen op 28 april 2021 van het ingebrekestellingsformulier in dit specifieke geval aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 4:17, derde lid van de Awb is voldaan. [1] 3.10.2. De uitspraken waarnaar het college verwijst kunnen het college niet baten. De eerste uitspraak betrof een bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediende aanvraag terwijl het hier gaat om een ingebrekestelling. Anders dan de tweede uitspraak is de ingebrekestelling door de gemeente, en daarmee door het college, ontvangen.
4 Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Niet gebleken is dat het college dat alsnog heeft gedaan.
5. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op eisers aanvraag, is gegrond.
6. De rechtbank stelt het bedrag van de wegens het te laat beslissen op de aanvraag verbeurde dwangsom overeenkomstig artikel 4:17, tweede lid, van de Awb vast op een bedrag van € 1.442,-.
7. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. De rechtbank zal het college op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb opdragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit op eisers aanvraag te nemen.
8. De rechtbank bepaalt verder dat het college een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor de proceskosten. Het college moet eiser een vergoeding betalen van € 837,- voor het indienen van het beroepschrift.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op eisers aanvraag van 14 januari 2021;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten ten bedrage van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2017; ECLI:NL:CRVB:2017:223