ECLI:NL:RBDHA:2023:6558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
22/8
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening Westland 2017

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van de gemeente Westland, en de burgemeester van de gemeente Westland. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Westland 2017. Dit artikel verbiedt het zich op een openbare plaats ophouden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de Opiumwet af te leveren, aan te bieden of te verwerven. Eiser was op 2 maart 2021 aangehouden met een hoeveelheid softdrugs en een hennepvergruizer bij zich. De burgemeester handhaafde de last onder dwangsom, wat leidde tot het beroep van eiser bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden en dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd. Eiser had een handelshoeveelheid softdrugs bij zich, wat de burgemeester deed concluderen dat er sprake was van een overtreding van de APV. Eiser betwistte de overtreding en stelde dat hij niet handelde in verdovende middelen, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie mocht uitgaan van de juistheid van de feiten. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat artikel 2:74 van de APV niet in strijd is met de Opiumwet en dat de gemeenteraad bevoegd is om verordeningen te maken ter handhaving van de openbare orde. De opgelegde dwangsom werd als niet onevenredig beoordeeld, gezien de ernst van de overtreding en de mogelijke gevolgen voor de openbare orde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], gemeente Westland, eiser

(gemachtigde: mr. J.H. van Dijk),
en

de burgemeester van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.W. Verbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 25 april 2023 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 2 maart 2021 aangehouden. In de naar waarheid opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie van 3 maart 2021 staat dat hij een tasje bij zich had met daarin onder meer zakjes cannabis en een blokje hasj in plastic (samen 33,8 gram), een hennep vergruizer en pakjes tips van het merk Mascotte, met daarop zijn telefoonnummer.
Wat heeft verweerder besloten?
2.1.
Verweerder heeft naar aanleiding van de bevindingen neergelegd in de bestuurlijke rapportage aan eiser een last onder dwangsom [1] opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de APV [2] . De last houdt in dat eiser zich niet op een openbare plaats binnen de gemeente Westland mag ophouden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. De dwangsom is opgelegd om herhaling van de geconstateerde overtreding te voorkomen. Per geconstateerde overtreding verbeurt eiser een dwangsom van € 5.000,-, met een maximum van € 20.000,-. Eiser is geen begunstigingstermijn gegeven, omdat hij direct aan de last kan voldoen.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de last onder dwangsom gehandhaafd. Verweerder is bevoegd om handhavend op te treden in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift op grond van het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts in bijzondere gevallen mag van verweerder worden gevergd dit niet te doen. In dit geval is daar geen sprake van. Volgens verweerder is het vanwege de inhoud van de bestuurlijke rapportage aannemelijk dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Eiser had een handelshoeveelheid softdrugs bij zich. Deze hoeveelheid wijst erop dat de drugs bestemd waren voor de verkoop. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. Hierin is hij niet geslaagd. Artikel 2:74 van de APV ziet op handhaving van de openbare orde en geeft de mogelijkheid drugshandelaren weg te sturen of weg te houden. De bepaling wordt al overtreden door het ‘postvatten met de kennelijke bedoeling’ zoals omschreven in het artikel, zonder dat vaststaat dat de betrokkene op dat moment al drugs bij zich heeft of heeft verhandeld. Of eiser net iets meer of net iets minder dan 30 gram softdrugs bij zich had is niet van belang. In het bestuursrecht wordt bij een hoeveelheid aangetroffen softdrugs van meer dan 5 gram aangenomen dat het gaat om een handelshoeveelheid.
Wat vindt eiser?
3.1.
Primair vindt eiser dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2:74 van de APV. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt niet dat door de politie is waargenomen dat eiser handelde in verdovende middelen. Ook hing eiser niet rond op een openbare plaats, maar liep hij met een vriend gewoon op straat en had hij geen contact met andere mensen. Van ‘postvatten met de kennelijke bedoeling’ om drugs te verhandelen is dan ook geen sprake. Tegen de hem tegengeworpen feiten kan op grond van de Opiumwet worden opgetreden en dit is ook gebeurd. Verweerder kan in dit geval niet ook optreden.
3.2.
Eiser stelt verder dat in de bestuurlijke rapportage ten onrechte is opgenomen dat in totaal 33,8 gram verdovende middelen zijn aangetroffen. Uit het strafdossier blijkt namelijk dat het gaat om 29,3 gram. Dit is geen gebruikershoeveelheid en dus geen misdrijf, maar alleen een overtreding. Hij heeft daarvoor door de strafrechter een voorwaardelijke boete van € 250,- opgelegd gekregen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?

Is artikel 2:74 van de APV verbindend?

4.1.
In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast als gevolg van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden vindt de gemeente Westland het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft. Artikel 2:74 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel, waaronder ook de bezorging van drugs, kan leiden tot verstoring van de openbare orde. In het primaire besluit wordt gemotiveerd dat de aanwezigheid van verdovende middelen een direct gevaar opleveren voor de openbare orde, door het mogelijk aantrekken van geweld.
Artikel 2:74 van de APV strekt tot het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en het beteugelen van overlast. Daartoe is strafbaar gesteld het zich op een openbare plaats ophouden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Strafbaarheid ingevolge artikel 2:74 van de APV vereist geen strafwaardige betrokkenheid bij het afleveren, aanbieden of verwerven van de in de Opiumwet genoemde middelen, terwijl de overtreding van die bepaling niet impliceert dat de Opiumwet wordt overtreden. Die wet beoogt de bescherming van de volksgezondheid [3] . Artikel 2:74 van de APV dupliceert dus niet artikel 2 en artikel 3 van de Opiumwet. Die bepaling van de APV dupliceert evenmin artikel 11a van de Opiumwet, omdat daarin de strafbaarstelling is geregeld van voorbereidingshandelingen om feiten te plegen die in artikel 3 van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Gelet hierop en omdat de gemeenteraad op grond van artikel 149 van de Gemeentewet de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt, waaronder het belang van de handhaving van de openbare orde, is er geen grond voor het oordeel dat de raad van de gemeente Westland buiten zijn verordenende bevoegdheid is getreden door het verbod van artikel 2:74 van de APV in die verordening op te nemen. De Opiumwet staat in zoverre niet in de weg aan de verbindendheid van die bepaling.
Is sprake van overtreding van artikel 2:74 van de APV?
4.2.
Verweerder mag in beginsel uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij er vanwege tegenbewijs van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. [4] In deze zaak gaat het om een bestuurlijke rapportage die is opgemaakt op basis van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, waarbij in de rapportage geen eigen waarnemingen zijn weergegeven. Verweerder mag ook van zo’n rapportage uitgaan, tenzij wat eiser aanvoert twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage. [5]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser naar voren heeft gebracht, niet maakt dat verweerder niet van de juistheid van de bestuurlijke rapportage heeft mogen uitgaan.
4.4.
Volgens deze bestuurlijke rapportage hebben politieagenten waargenomen dat eiser verschrikt opkeek toen de politie hem op zijn scooter passeerde. Hij is herkend door de politie, mede door het gebruik van de scooter, omdat hij eerder op 18 mei 2020 betrokken was bij handel in softdrugs en harddrugs. [6] Eiser veranderde hierop zijn scooter abrupt van richting en reed weg van het politievoertuig en nam hierbij op gevaarlijke wijze deel aan het verkeer. Vervolgens is de achtervolging ingezet, maar vanwege de gevaarlijke verkeerssituatie is deze achtervolging gestaakt. Even later is eiser opnieuw waargenomen en is aan hem een stopteken gegeven. Dit stopteken heeft hij genegeerd. Opnieuw is de achtervolging ingezet maar ook deze achtervolging is gestaakt vanwege de gevaarlijke verkeerssituatie. Een uur later is eiser lopend waargenomen, waarna hij wegrende en een achtertuin is in gerend. Na onderzoek ter plaatse is eiser aangetroffen onder een overkapping waar hij zich verschool. Na de aanhouding bleek eiser niet meer in het bezit te zijn van de schoudertas die hij kort daarvoor droeg. Door een getuige die de hele situatie had gezien vanaf het balkon is aangegeven dat eiser de schoudertas op de overkapping had gegooid. Op de overkapping heeft de politie de schoudertas aangetroffen met in totaal 33,8 gram softdrugs. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2:74 van de APV. Hierbij is betrokken dat hij eerder verdacht was van overtreding van artikel 2:74 van de APV, meer dan 30 gram softdrugs bij zich had verdeeld in verschillende verpakkingen en een vergruizer. Voorts heeft eiser verklaard dat de softdrugs ook voor vrienden waren bestemd.
4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of artikel 2:74 van de APV is overtreden, is de hoeveelheid aangetroffen drugs niet van doorslaggevend belang. Eiser erkent dat hij in ieder geval een hoeveelheid softdrugs van 29,3 gram bij zich had. Dat is ruimschoots méér dan 5 gram softdrugs waarbij in het bestuursrecht een handelshoeveelheid wordt aangenomen.
Gelet op de bij verweerder bekende antecedenten van eiser als straatdealer, zijn wijze van deelname aan het verkeer, de aangetroffen softdrugs en zijn verklaring bij de politie, hield eiser zich (onder meer bewegend) op een openbare plaats op met het kennelijke doel om deze softdrugs af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
4.6.
Verweerder heeft bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom een zekere beleidsruimte. De hoogte van de aan eiser opgelegde dwangsom is om effectief te zijn niet onevenredig, mede gelet op de omvang van inkomsten die kunnen worden verworven door overtreding van het verbod. Hieraan doet ook niet af dat in door eiser genoemde gemeenten bij overtreding van artikel 2:74 een lagere dwangsom wordt opgelegd.
Conclusie
5. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Algemene plaatselijke verordening Westland 2019
Afdeling 11: Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 5:21 van de Awb en artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet.
2.Zie voor de tekst de bijlage bij deze uitspraak
3.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9048 en ECLI:NL:RVS:2013:BZ9045 en 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1362.
4.Uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222.
5.Uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780.
6.Bij besluit van 5 augustus 2020 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd, vanwege overtreding van artikel 2.74 van de APV. Deze last is ingetrokken, omdat verweerder twijfelde of aan de voorwaarden was voldaan van artikel 2:74 van de APV.