ECLI:NL:RBDHA:2023:6549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL22.25005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Ethiopische vreemdeling op basis van geboortedatum en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Ethiopische vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de vreemdeling niet geloofwaardig kon maken dat hij de Ethiopische nationaliteit had en dat hij vreesde voor vervolging in zijn thuisland. De vreemdeling had op 14 september 2021 zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder betwistte de door hem opgegeven geboortedatum en achtte de verklaringen over zijn achtergrond onvoldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij tot een risicogroep behoorde en dat de door hem gestelde discriminatie niet de drempel van vervolging haalde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25005
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.25006, op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Ethiopische nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1]. Hij heeft op 14 september 2021 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is eind 2017 samen met zijn moeder, zus en oom uit Ethiopië gevlucht, vanwege de problemen die zijn vader en moeder van de Ethiopische autoriteiten hebben ondervonden. Zijn opa en vader zijn aanhangers van het OLF (Oromo Liberation Front). Als gevolg hiervan is de vader van eiser in Ethiopië vaak opgepakt en gedetineerd geweest en is zijn moeder vaak lastiggevallen en mishandeld door de autoriteiten. Toen eisers vader na zijn laatste detentie vrij kwam, heeft hij tegen eisers moeder gezegd dat zij
de kinderen mee moest nemen en moest vluchten. Eiser heeft daarnaast in Ethiopië zelf ondervonden dat hij niet als gelijke werd behandeld op school en op straat werd aangesproken, enkel vanwege het feit dat hij Oromo is. Volgens eiser wordt er van Oromo’s automatisch aangenomen dat zij OLF-aanhangers zijn. Bij terugkeer naar Ethiopië vreest eiser door de Ethiopische autoriteiten te zullen worden opgepakt en/of vermoord, omdat hij de (klein)zoon is van een OLF-aanhanger.
Bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • de opa en vader van eiser waren aanhangers van het OLF;
  • eiser werd niet als gelijke behandeld en werd op straat aangesproken, omdat zijn etniciteit Oromo is.
3.2.
Verweerder acht het eerste element grotendeels geloofwaardig; alleen de door eiser opgegeven geboortedatum wordt door verweerder niet geloofd en niet gevolgd. Verweerder acht het tweede element niet geloofwaardig. Het derde element acht verweerder wel geloofwaardig. De geloofwaardig geachte elementen leveren volgens verweerder echter geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verder stelt verweerder dat eiser hem heeft misleid over zijn geboortedatum en daarmee zijn identiteit. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
3.3.
Omdat de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond heeft verweerder aan eiser een vertrektermijn onthouden en bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten alsmede tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Landenbeleid Ethiopië
4. Uit paragraaf C7/14.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat de IND voor Ethiopië uitsluitend de volgende groepen aanmerkt als risicogroep:
• Vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van OLF, OLA of Shene;
• Vreemdelingen die behoren tot de groep etnisch Tigreeërs.
Uit paragraaf C7/14.5.1 van de Vc volgt dat de IND in ieder geval voor de volgende categorieën aanneemt dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:
• Vreemdelingen die behoren tot de groep etnisch Tigreeërs; en
• Vreemdelingen die op individuele basis aannemelijk hebben gemaakt dat zij door etnisch geweld een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico lopen op ernstige schade.
Beoordeling van de beroepsgronden
Geboortedatum
5. Eiser voert aan dat zijn geboortedatum, zijnde [geboortedatum 1], ten onrechte niet door verweerder gevolgd wordt. Hij heeft een kopie van een Grieks document en een kopie van zijn Ethiopische geboorteakte, met officiële vertaling, overgelegd waarop zijn geboortedatum vermeld is. Dat het slechts kopieën betreffen, maakt volgens eiser niet dat daaraan geen waarde toekomt. Van vluchtelingen kan niet worden verlangd dat zij altijd
originele documenten overleggen en bovendien heeft verweerder tijdens het nader gehoor bij eiser de indruk gewekt dat het overleggen van kopieën in orde is. Niet valt in te zien waarom verweerder meer waarde hecht aan de geboortedatum die bij de Belgische autoriteiten bekend is dan aan de geboortedatum die bij de Griekse autoriteiten bekend is, terwijl eiser de geboortedatum die bij de Griekse autoriteiten bekend is ook met nadere stukken heeft onderbouwd. Bovendien heeft niet eiser, maar zijn moeder samen met zijn oom, een visumaanvraag bij de Belgische autoriteiten ingediend. Dat zij daarbij mogelijk een andere geboortedatum van eiser hebben gebruikt, kan volgens eiser niet aan hem worden toegerekend.
5.1.
Uit Werkinstructie 2018/19 volgt dat iedere gestelde alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV-er), die zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen, bij binnenkomst wordt geschouwd. In twee situaties is een schouw van een gestelde AMV-er in beginsel niet nodig:
  • er is sprake van een EUVIS treffer (op basis van biometrie). In dat geval is de leeftijd horende bij de EUVIS treffer leidend. Reden hiervoor is dat aan een verlening van een visum, een authentiek paspoort ten grondslag moet hebben gelegen.
  • bij een eerder leeftijdsonderzoek is geconcludeerd dat vervolgonderzoek zinvol wordt geacht en er is aanleiding om (na minstens een jaar) opnieuw een leeftijdsonderzoek te laten uitvoeren.
5.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraken van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661, en van
30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3475, volgt dat verweerder in beginsel kan uitgaan van de juistheid van de informatie in EUVIS en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat deze informatie onjuist is.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ervan uitgaat dat eiser is geboren op
[geboortedatum 2], wat zou betekenen dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag (op 14 september 2021) meerderjarig was. Eiser betwist dit en stelt dat zijn geboortedatum [geboortedatum 1] is, wat zou betekenen dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was.
5.4.
In het dossier bevindt zich een EUVIS-treffer. Daaruit blijkt dat eiser in Ethiopië een visum (voor België) heeft aangevraagd, onder overlegging van een Ethiopisch paspoort (met documentnummer EP4819616 en geldig van 16 oktober 2017 tot 15 oktober 2022), en dat op basis daarvan als geboortedatum van eiser [geboortedatum 2] is geregistreerd. Zoals uit voormelde rechtspraak volgt mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van deze geboortedatum en is het aan eiser om aan te tonen dat deze geboortedatum onjuist is.
5.5.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft gedurende de procedure diverse geboortedata opgegeven. Bij het gehoor door de politie op 14 september 2021 heeft hij aangegeven te zijn geboren op [geboortedatum 3], tijdens het aanmeldgehoor en in de correcties en aanvullingen daarop heeft eiser [datum 1] als geboortedatum genoemd en in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser gesteld dat [geboortedatum 1] zijn geboortedatum is. In beroep blijft hij bij laatstgenoemde geboortedatum. Eiser heeft echter, zoals verweerder terecht in het bestreden besluit (althans het gehandhaafde voornemen) heeft gesteld en tegengeworpen, geen verklaring gegeven voor het feit dat hij eerder in de procedure andere geboortedata heeft genoemd. Eiser heeft wel twee kopieën van documenten – een Grieks document en zijn
(gestelde) Ethiopische geboorteakte – overgelegd waaruit volgens hem zijn geboortedatum van [geboortedatum 1] volgt, maar verweerder heeft hieraan mede in het licht van het vorenstaande niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
Hiertoe geldt in de eerste plaats, en in aanvulling op wat hiervoor is overwogen over het gebrek aan uitleg over de verschillende opgegeven geboortedata, dat eiser niet deugdelijk heeft uitgelegd hoe het komt dat de geboortedatum die op deze (gekopieerde) documenten staat, afwijkt van de geboortedatum die in EUVIS op basis van zijn Ethiopische paspoort is geregistreerd. De stelling dat hij dit niet weet omdat zij moeder destijds alles omtrent het visum heeft geregeld is in dit verband ontoereikend. In de tweede plaats geldt hiertoe, zoals verweerder terecht heeft gesteld, dat de authenticiteit van de desbetreffende documenten niet kan worden vastgesteld, nu slechts kopieën daarvan zijn verstrekt. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder terecht gesteld en aan eiser tegengeworpen dat de geboortedatum in de kopie van de Ethiopische geboorteakte niet overeenkomt met eisers verklaring over zijn geboortedatum; in de voetnoot bij de vertaling van de geboorteakte staat namelijk dat de in de geboorteakte vermelde geboortedatum omgerekend naar de Gregoriaanse kalender
[datum 2] is. Dit betreft wederom een andere geboortedatum dan de door eiser gestelde geboortedatum [geboortedatum 1]. In aanvulling op voormelde tegenwerpingen, die tezamen reeds verweerders standpunt kunnen dragen dat aan de overgelegde kopieën niet de door eiser gewenste bewijswaarde toekomt, heeft verweerder ter zitting voorts nog terecht gesteld en tegengeworpen dat eiser tijdens het nader gehoor niet heeft gemeld dat hij beschikt of de beschikking kan krijgen over een kopie van zijn Ethiopische geboorteakte, maar zelfs heeft verklaard dat hij behalve schoolpapieren geen documenten heeft (pagina 6 van het rapport nader gehoor), dat eiser niet heeft uitgelegd en onderbouwd hoe hij opeens aan de kopie van de Ethiopische geboorteakte is gekomen en, voor wat betreft het Griekse document, dat niet inzichtelijk is op basis waarvan de Griekse autoriteiten de geboortedatum op dat document hebben vermeld.
5.6.
Nu eiser, gezien het vorenstaande, dus niet de onjuistheid heeft aangetoond van de in EUVIS geregistreerde geboortedatum [geboortedatum 2], is verweerder terecht van die geboortedatum uitgegaan (en niet van de door eiser gestelde geboortedatum [geboortedatum 1]). De beroepsgrond slaagt niet.
5.7.
Overigens overweegt de rechtbank dat de ongeloofwaardigheid van de door eiser opgegeven geboortedatum geen gevolgen heeft gehad voor verweerders beoordeling van (de geloofwaardigheid van) de andere elementen. Wel heeft het ertoe geleid dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen als ‘kennelijk’ ongegrond. Of verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond beoordeelt de rechtbank in overweging 9.2.
De opa en vader van eiser waren aanhangers van het OLF
6. Eiser voert aan dat het tweede element ten onrechte niet geloofwaardig is geacht. Hij stelt dat hij naar behoren heeft verklaard over de activiteiten van zijn vader en opa voor het OLF en daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vader en opa aanhangers waren van het OLF. Verweerder heeft bij zijn beoordeling volgens eiser uit het oog verloren dat eiser, gelet op zijn jonge leeftijd, niet tot in detail op de hoogte is van de werkzaamheden van zijn vader en opa voor het OLF. Verder stelt eiser dat hij ook met de overgelegde kopie van de OLF-lidmaatschapspas van zijn vader, inclusief vertaling, aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vader aanhanger was van het OLF. Voorts stelt eiser dat ook vanwege het feit dat zijn Oromo-afkomst niet ter discussie staat, geloofwaardig is dat zijn vader en opa aanhangers
waren van het OLF. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van tegen deze achtergrond te zijn genomen, aldus eiser.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen niet geloofwaardig heeft gemaakt dat zijn opa en vader aanhangers waren van het OLF of als zodanig werden gezien. Verweerder heeft bij de beoordeling van eisers verklaringen rekening gehouden met de jonge leeftijd van eiser toen hij uit Ethiopië vertrok, in die zin dat hij niet van eiser verwacht dat hij alle details weet over de activiteiten van zijn vader en opa, maar stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat van eiser wel kan worden verwacht dat hij enig inzicht verschaft in de activiteiten en betrokkenheid van zijn vader en opa voor/bij het OLF. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser dergelijk inzicht met zijn verklaringen onvoldoende heeft gegeven. Eiser heeft over dit onderwerp tijdens het nader gehoor in feite enkel verklaard dat zijn vader met mensen over politiek sprak, de OLF-vlag ophing (pagina 3 van het rapport nader gehoor) en hielp met de financiering (pagina 18 van het rapport nader gehoor) en dat zijn opa altijd actief is geweest voor het OLF (pagina 17 van het rapport nader gehoor).
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze beschrijving van de gestelde activiteiten/betrokkenheid van zijn vader en opa voor/bij het OLF te summier en algemeen is om geloofwaardig mee te maken dat zijn vader en opa aanhangers waren van het OLF. Hierbij komt verder nog dat eiser, zoals verweerder terecht heeft gesteld en tegengeworpen, niet consistent heeft verklaard of zijn opa en vader nu wel of geen lid waren van het OLF (pagina 17 van het rapport nader gehoor), niet weet wanneer zijn vader ongeveer lid zou zijn geworden van het OLF (pagina 18 van het rapport nader gehoor) en de vlag van het OLF onjuist heeft omschreven (groen-rood-groen in plaats van rood-groen- rood; zie pagina 13 van het rapport nader gehoor) terwijl zijn vader naar eisers zeggen problemen kreeg vanwege het ophangen van die vlag (pagina 11 van het rapport nader gehoor). Eisers stelling dat zijn ouders vanwege zijn jonge leeftijd destijds weinig over zijn vaders OLF-activiteiten aan hem hebben verteld, leidt niet tot een ander oordeel.
Verweerder heeft namelijk terecht gesteld dat het op de weg van eiser ligt om bij zijn moeder (in Griekenland) of desnoods zijn ooms (in Griekenland en Canada) of zijn tante (in Nederland) – van wie eiser stelt dat zij allen om dezelfde reden zijn gevlucht – navraag te doen over de activiteiten en betrokkenheid van zijn vader en opa bij het OLF.
6.2.
Ten aanzien van de overgelegde kopie van de (gestelde) OLF-lidmaatschapspas van eisers vader, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het bestreden besluit, gelet op het arrest L.H. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:478), niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de overgelegde kopie van de OLF-lidmaatschapspas onvoldoende is om aan te nemen dat eisers vader lid was van het OLF. In zoverre kleeft er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren omdat, gelet op wat er hierna is overwogen, aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Verweerder heeft zich ter zitting namelijk alsnog deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat aan de kopie van de (gestelde) OLF-lidmaatschapspas van eisers vader niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Verweerder heeft ter zitting, in aanvulling op het bestreden besluit, toegelicht dat aan eiser wordt tegengeworpen dat eiser tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk heeft verklaard geen documenten te hebben waaruit blijkt dat zijn vader lid was van het OLF (pagina 17 van het rapport nader gehoor), dat eiser bij de zienswijze niet heeft uitgelegd hoe hij opeens aan de kopie van de lidmaatschapspas is
gekomen en dat zijn eerst ter zitting hierover gegeven uitleg (namelijk dat hij die van zijn oom in Canada heeft gekregen, nadat die in Kenia een foto van de lidmaatschapspas had ontvangen) elke onderbouwing mist. Deze tegenwerpingen, tezamen met de reeds in het bestreden besluit vermelde tegenwerpingen dat eiser slechts zeer summier heeft verklaard over de OLF-activiteiten van zijn vader (en opa) en dat de authenticiteit van de lidmaatschapspas niet kan worden vastgesteld omdat slechts een kopie ervan is overgelegd, kunnen naar het oordeel van de rechtbank verweerders standpunt dat aan de kopie van de (gestelde) OLF-lidmaatschapspas van eisers vader niet de door eiser gewenste waarde toekomt, dragen. In het verlengde hiervan ligt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde kopie van de OLF-lidmaatschapspas geen ander licht werpt op de zaak en er niet alsnog toe leidt dat geloofwaardig is dat eisers vader aanhanger/lid was van het OLF.
6.3.
Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser Oromo is, niet maakt dat aannemelijk is dat eisers opa en vader aanhangers waren van het OLF. Uit het ambtsbericht Ethiopië van februari 2021 (en ook uit het ambtsbericht Ethiopië van november 2022) volgt niet dat iedere Oromo ook aanhanger of lid is van het OLF of als zodanig wordt gezien. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat dit wel het geval is.
6.4.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eisers opa en vader aanhangers waren van het OLF. De beroepsgrond slaagt niet.
Risicogroep
7. Eiser voert aan dat hij tot een door verweerder aangemerkte risicogroep in Ethiopië behoort, namelijk vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van OLF, OLA of Shene. Hij wijst er in dit verband op dat zijn opa en vader activiteiten voor het OLF hebben verricht. Verder wijst hij erop dat hij Oromo is en sympathiseert met de ideeën van het OLF. Volgens eiser wordt hij daarom door de Ethiopische autoriteiten als (vermeend) lid of aanhanger van het OLF gezien. Tot slot heeft hij in dit verband gewezen op de in beroep overgelegde brief van de Vereniging Hawaasa Oromoo Nederland.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot de, in het landenbeleid over Ethiopië, opgenomen risicogroep ‘vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van OLF, OLA of Shene’ behoort (zie overweging 4). De rechtbank legt dit hieronder uit.
7.2.
In de eerste plaats geldt hiertoe dat eiser heeft verklaard dat hij zelf geen lid of aanhanger is van het OLF (pagina 10 van het rapport nader gehoor) en dat uit hetgeen hiervoor, onder 6.3, is overwogen volgt dat de enkele omstandigheid dat eiser Oromo is niet maakt dat ook aannemelijk is dat hij als aanhanger of lid van het OLF wordt gezien.
7.3.
In de tweede plaats geldt hiertoe dat de rechtbank hiervoor, in overwegingen 6.1. tot en met 6.4, al heeft geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de opa en vader van eiser aanhangers waren van het OLF. In het verlengde hiervan ligt dat verweerder eiser terecht niet is gevolgd in zijn stelling dat hij vanwege zijn opa en vader als aanhanger van het OLF wordt gezien.
7.4.
In de derde plaats geldt hiertoe dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van de door hem in Nederland en Griekenland ontplooide activiteiten – eiser heeft verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een Oromo-demonstratie in Griekenland, dat hij naar een bijeenkomst van de activist Jawhar Mohammad is gegaan en dat hij een herdenking heeft bijgewoond van de artiest Hachalu Hundessa
door de Ethiopische autoriteiten wordt gezien als aanhanger van het OLF. In dit verband stelt verweerder terecht dat eiser heeft verklaard dat hij zelf nooit problemen heeft ondervonden van de Ethiopische autoriteiten of iets van hen heeft vernomen, ook niet na voormelde activiteiten (pagina’s 8, 10 en 22 van het rapport nader gehoor), en dat hij ook niet weet of de Ethiopische autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn deelname aan deze activiteiten (pagina’s 11, 13 en 14 van het rapport nader gehoor). Verder stelt verweerder in dit verband terecht dat uit eisers verklaringen volgt dat eiser geen prominente, maar eerder een marginale rol heeft gehad bij de genoemde activiteiten – over de demonstratie in Griekenland heeft eiser verklaard dat hij alleen heeft meegewandeld en niets heeft geroepen of geschreeuwd (pagina 21 van het rapport nader gehoor), over de bijeenkomst van Jawhar Mohammed heeft hij verklaard dat hij daar te laat is aangekomen (pagina 12 van het rapport nader gehoor) en over de herdenking heeft hij verklaard dat daarbij vooral naar een voetbalwedstrijd is gekeken (pagina 13 van het rapport nader gehoor) – en dat er gelet hierop, in samenhang bezien met de informatie uit het ambtsbericht Ethiopië van februari 2021 (meer specifiek de vierde alinea op p. 77 en de vijfde alinea, onder 3.3.5, op p. 80), geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat eiser als gevolg van voormelde activiteiten door de Ethiopische autoriteiten wordt gezien als aanhanger/lid van het OLF.
7.5.
Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser ook met de in beroep overgelegde brief van de Vereniging Hawaasa Oromoo Nederland niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië als vermeend aanhanger/lid van het OLF zal worden beschouwd. Uit de brief volgt weliswaar dat eiser actief lid is van de Oromo- gemeenschap in Nederland, maar daarin is niet toegelicht wat eiser precies als actief lid heeft gedaan. Ook is hierin niet toegelicht dat en waarom eiser bij terugkeer naar Ethiopië heeft te vrezen voor een toegedicht OLF-lidmaatschap. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat de brief te algemeen is.
Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat hij op 17 december 2022 heeft deelgenomen aan een demonstratie, waarbij hij vooraan liep en de vlag van het OLF heeft gedragen, en dat dit op YouTube te zien is. Deze stelling heeft hij echter niet met enig stuk onderbouwd (bijvoorbeeld met printscreens van YouTube), zodat verweerder reeds daarom hierin, in ieder geval in deze procedure, geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Ethiopië als vermeend aanhanger/lid van het OLF zal worden gezien. De rechtbank merkt op dat als eiser zijn gestelde deelname aan een demonstratie op
17 december 2022 als nieuw asielmotief wil inbrengen, hij hiertoe een nieuwe asielaanvraag kan indienen.
7.6.
Gelet op al het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
Discriminatie
8. Eiser voert aan dat nu geloofwaardig wordt geacht dat hij niet als gelijke werd behandeld en op straat werd aangesproken omdat zijn etniciteit Oromo is, ook geloofwaardig is dat hij vanwege zijn etniciteit wordt gediscrimineerd. Om deze reden dient hij in aanmerking te komen voor een asielvergunning, zo stelt eiser.
8.1.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond zo dat eiser stelt dat er sprake is van discriminatie in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vc. In deze paragraaf is bepaald dat verweerder discriminatie van een vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers als daad van vervolging aanmerkt, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de door eiser verklaarde ongelijke behandeling dan wel discriminatie niet voormelde ‘drempel van vervolging’ haalt. Verweerder heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij, vanwege het feit dat hij Oromo is, in Ethiopië zodanig in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt dat hij daar onmogelijk op maatschappelijk en sociaal niveau kon functioneren. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij zijn basisschool heeft kunnen afmaken en dat hij geen verdere opleiding heeft gedaan, omdat hij moest vluchten (pagina 22 van het rapport nader gehoor). Eiser had dus toegang tot onderwijs en heeft zijn basisschool kunnen afmaken. Verder is niet gebleken dat eiser, behalve dat hij op school niet als gelijke werd behandeld en dat hij op straat werd aangesproken, andere problemen heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit (pagina 15 van het rapport nader gehoor). Niet is bijvoorbeeld gebleken dat eiser geen toegang had tot gezondheidszorg (pagina 22 van het rapport nader gehoor) of dat hij met de Ethiopische autoriteiten problemen heeft gehad enkel omdat hij Oromo is. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat ook uit het ambtsbericht Ethiopië van februari 2021 niet blijkt dat Oromo´s in Oromia/Ethiopië te maken hebben met discriminatie door de autoriteiten of door andere bevolkingsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vc. Evenmin blijkt daaruit dat Oromo’s – de grootste etnische bevolkingsgroep – in Oromia/Ethiopië worden opgepakt of vermoord enkel vanwege hun etniciteit.
8.2.
Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
Kennelijke ongegrondheid, terugkeerbesluit en inreisverbod
9. Eiser voert aan dat, gelet op het voorgaande, van een kennelijk ongegronde asielaanvraag geen sprake is. Ten onrechte is hem dan ook een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, aldus eiser.
9.1.
De rechtbank overweegt dat al hetgeen hiervoor is overwogen tot de slotsom leidt dat eisers beroepsgronden geen aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet.
9.2.
Zoals uit overweging 5.6. volgt, is verweerder er terecht van uitgegaan dat eisers geboortedatum [geboortedatum 2] is. Dit betekent dat verweerder terecht stelt dat de door eiser gestelde geboortedatum van [geboortedatum 1] onjuist is. Gelet hierop heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser hem over zijn geboortedatum (en daarmee zijn identiteit) heeft misleid, zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Dit geldt te meer, nu eiser op basis van de door hem opgegeven geboortedatum ten tijde van de asielaanvraag minderjarig zou zijn geweest, terwijl hij op basis van de geboortedatum waarvan verweerder terecht uitgaat ten tijde van de aanvraag meerderjarig was.
9.3.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser, met toepassing van artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen.
9.4.
Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, was verweerder ook bevoegd om aan eiser een vertrektermijn te onthouden (artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw). In wat eiser heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder van deze bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken. Nu verweerder aan eiser een vertrektermijn heeft onthouden, was verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gehouden aan eiser een inreisverbod (van twee jaar) op te leggen. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod. Verweerder heeft aan eiser dan ook terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
9.5.
De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb (zie overweging 6.2.) ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 februari 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.