ECLI:NL:RBDHA:2023:6497
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn gezinsleden. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 2 mei 2023 uitspraak gedaan. Eiser had zijn aanvragen op 2 mei 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die met drie maanden was verlengd. Dit betekende dat er uiterlijk op 1 november 2022 een besluit genomen had moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser op 17 januari 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld en op 16 februari 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft ook verzocht om de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.