ECLI:NL:RBDHA:2023:6496
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar gezinsleden. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 2 mei 2023 uitspraak gedaan. Eiseres had haar aanvraag op 21 april 2022 ingediend, en verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn was echter verlengd met drie maanden, waardoor verweerder uiterlijk op 20 oktober 2022 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft verweerder op 10 november 2022 in gebreke gesteld en op 22 februari 2023 het beroep ingesteld, dat tijdig was ingediend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Eiseres heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen vier weken alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van acht weken opgelegd voor verweerder om alsnog een besluit te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiseres heeft ook verzocht om de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 418,50.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en eiseres geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.