ECLI:NL:RBDHA:2023:6495
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar gezinslid. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft gereageerd op het verzoek om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft haar aanvraag op 22 juni 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 20 december 2022 viel. Eiseres heeft de staatssecretaris op 24 januari 2023 in gebreke gesteld en het beroep is op 16 februari 2023 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiseres verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurt bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 418,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.