In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [v-nummer], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag van 15 oktober 2021. Eiser heeft op 12 mei 2022 beroep ingesteld, nadat de wettelijke beslistermijn op 15 april 2022 was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verweerder op 25 april 2022 in gebreke heeft gesteld, maar dat de termijn van twee weken voor het indienen van beroep op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep prematuur ingediend en derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft verweerder op 1 juli 2022 alsnog op de aanvraag beslist en aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend. Eiser heeft hierop gereageerd en het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat, aangezien verweerder alsnog op de aanvraag heeft beslist, eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat verweerder, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het besluit van 1 juli 2022 ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.