ECLI:NL:RBDHA:2023:6400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
23-2496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging begunstigingstermijn last onder dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres, een metaalcoatingbedrijf, afgewezen. Eiseres had verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas was opgelegd wegens overtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht heeft geweigerd de begunstigingstermijn te verlengen, omdat de overtreding nog steeds voortduurt en eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat is om aan de last te voldoen binnen de gestelde termijn.

De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres in het verleden al meerdere verlengingen van de begunstigingstermijn heeft gekregen en dat de totale termijn inmiddels meer dan twee jaar bedraagt. Eiseres had aangevoerd dat zij in afwachting was van een nieuwe lak van BASF die de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS) zou verminderen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet verplicht was om de termijn te verlengen op basis van deze verwachting. Bovendien heeft eiseres niet gemotiveerd dat zij niet in staat zou zijn om de geconstateerde overtreding binnen de gestelde termijn te beëindigen.

De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit van het college in stand blijft en dat het beroep van eiseres ongegrond is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/2496 en 23/2728
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigden: mr. M.H. Fleers en mr. E.A.M. Grootscholten),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, het college

(gemachtigde: mr. drs. R. Rosenboom).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de weigering van het college om de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom te verlengen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Bij besluit van 14 december 2020 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 29 april 2021 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 oktober 2022.
Bij besluit van 26 september 2022 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 april 2023.
Op 20 maart 2023 heeft eiseres het college verzocht om de begunstigingtermijn nogmaals te verlengen.
Het college heeft met het bestreden besluit van 27 maart 2023 geweigerd de begunstigingstermijn te verlengen.
Op 31 maart 2023 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot en met 25 april 2023.
Eiseres heeft nadere stukken overgelegd.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens eiseres, de gemachtigden van eiseres, vergezeld door [naam 2], en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 3].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres exploiteert een metaalcoatingbedrijf aan de Noordbaan 860-880 te Moordrecht.
Met het besluit van 14 december 2020 heeft het college eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) door de overschrijding van de emissienormen voor vluchtige organische stoffen (VOS). Daarbij is de begunstigingstermijn gesteld op 1 jaar en de dwangsom op € 50.000,- per gehele maand dat de overtreding nog voortduurt, tot een maximaal bedrag van € 250.000,-.
Eiseres heeft verzocht de begunstigingstermijn te verlengen tot eind 2023 of, subsidiair, tot 5 augustus 2023. Het college heeft dit verzoek met het bestreden besluit afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb.
Het college heeft ingestemd met het instellen van rechtstreeks beroep. Daarmee is de bezwaarprocedure bij het college een beroepsprocedure bij de rechtbank geworden [1] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. In het bestreden besluit is overwogen dat de overtreding waarop de last onder dwangsom betrekking heeft nog steeds voortduurt. Het college wijst erop dat eiseres heeft toegezegd dat in het eerste kwartaal een actief kool filter zou worden geïnstalleerd, maar dat dit niet is gebeurd. Het college ziet geen aanleiding om – samengevat weergegeven – eiseres een langere begunstigingstermijn te gunnen in afwachting van het beschikbaar komen van een nieuwe lak van BASF waarmee de overtreding ongedaan gemaakt zou kunnen worden.
5. Eiseres betoogt dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan haar belangen en dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Zij stelt dat zij al veel inspanningen heeft verricht om de emissies van VOS terug te dringen en daarmee ook resultaten heeft geboekt. Het is volgens eiseres voor haar om bedrijfseconomische redenen niet mogelijk om nu al te voldoen aan de opgelegde last. In dit verband wijst eiseres erop dat door BASF gewerkt wordt aan de ontwikkeling van een oplosmiddelvrije lak die zij binnen haar inrichting kan gebruiken. Bij gebruikmaking van deze lak komt de emissie van VOS bij eiseres grotendeels te vervallen. De verwachting is dat deze lak binnen enkele maanden voor eiseres beschikbaar komt. Onder die omstandigheden kan volgens eiseres niet van haar verlangd worden dat zij investeert in een actief koolfilter om de emissies van VOS te beperken.
Volgens eiseres leidt het bestreden besluit bovendien tot oneerlijke concurrentie, nu een concurrerend bedrijf in de omgeving een last onder dwangsom is opgelegd met een begunstigingstermijn tot 5 augustus 2023.
Verder wordt het milieubelang volgens eiseres met het bestreden besluit niet gediend. Zij stelt dat haar klanten zich tot andere bedrijven zullen wenden, bijvoorbeeld in het buitenland waar minder strenge emissienormen gelden. Bovendien heeft het installeren van een actief kool filter volgens eiseres slechts een beperkt milieu-effect, omdat de vuile verzadigde koolstof uit zo’n filter verbrand moet worden en dit tot CO2-emissie leidt.
Tot slot stelt eiseres dat het college ten onrechte en ondanks eerdere toezeggingen niet met haar in overleg is getreden over het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het onderliggende handhavingsbesluit van 14 december 2020, waarbij de last onder dwangsom is opgelegd, in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Het in deze zaak bestreden besluit strekt uitsluitend tot afwijzing van het verzoek van eiseres om de begunstigingstermijn te verlengen.
6.1.
Een begunstigingstermijn strekt ertoe de overtreder de gelegenheid te bieden de overtreding te beëindigen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen [2] . Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn komt het bestuursorgaan enige vrijheid toe [3] . Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan en niet of de overtreder dat op een vanuit bedrijfseconomisch opzicht zo gunstig mogelijke wijze kan doen. [4] In de door eiseres gestelde bedrijfseconomische gevolgen voor haar onderneming als zij vóór het einde van de begunstigingstermijn moet voldoen aan de opgelegde last, heeft het college dan ook geen aanleiding hoeven zien om de begunstigingstermijn te verlengen.
6.2.
De totale begunstigingstermijn bedraagt, gerekend vanaf het besluit van 14 december 2020, inmiddels ruim 2 jaar en 4 maanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk was de geconstateerde overtreding binnen de gestelde begunstigingstermijn te beëindigen. Eiseres heeft niet gemotiveerd betwist dat zij bijvoorbeeld met de installatie van een actief kool filter aan de last kan voldoen. Bij brief van 30 januari 2023 heeft eiseres aan het college gemeld dat een dergelijk filter in maart 2023 geplaatst zal worden. Dat eiseres hier vervolgens om bedrijfseconomische redenen van heeft afgezien, dient voor haar rekening en risico te blijven.
6.3.
In de stelling van eiseres dat binnenkort een oplosmiddelvrije lak van BASF beschikbaar komt waarmee zij haar emissies van VOS kan terugdringen, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om de begunstigingstermijn te verlengen. Het college heeft hierbij mogen betrekken dat nog onvoldoende zeker is wanneer deze lak voor verzoeker beschikbaar zal komen. In het meest recente bericht van BASF dat zich in het dossier bevindt – een BASF Visit Report van 24 maart 2023 – wordt immers toegelicht dat de desbetreffende lak “rond de zomer mogelijk beschikbaar zal komen voor toepassing op aluminium substraat”. Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat het college de begunstigingstermijn in redelijkheid had moeten verlengen tot het moment dat deze lak van BASF beschikbaar komt, volgt de voorzieningenrechter haar hierin niet.
6.4.
De voorzieningenrechter volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat het milieubelang niet wordt gediend met het bestreden besluit. Niet in geschil is dat eiseres de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit met betrekking tot de emissies van VOS aanzienlijk overschrijdt. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat deze overtreding niet langer mag voortduren en dient reeds daarom het milieubelang. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, haar klanten zich zullen wenden tot andere ondernemingen die eveneens VOS uitstoten, doet daaraan niet af. Voor zover bij die ondernemingen sprake is van overtreding van de milieuwetgeving, zal daartegen eveneens handhavend moeten worden opgetreden. Dit is echter geen omstandigheid die het college, gelet op het onder 6.1 weergegeven beoordelingskader, diende mee te wegen in zijn besluitvorming. Ook de stelling van eiseres dat installatie van een actief kool filter geen wezenlijke bijdrage levert aan het milieubelang, volgt de voorzieningenrechter niet. Nog daargelaten dat eiseres dit betoog niet nader heeft onderbouwd, verplicht het bestreden besluit eiseres niet tot de installatie van een dergelijk filter. Het bestreden besluit strekt er slechts toe dat de termijn die eiseres is gegund om te voldoen aan het Activiteitenbesluit niet wordt verlengd.
6.5.
Eiseres kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat het bestreden besluit leidt tot oneerlijke concurrentie. Zoals hierboven overwogen, mag een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer zijn dan nodig is om de overtreding te beëindigen. Het college heeft daarom terecht beoordeeld of ten aanzien van eiseres aan deze voorwaarde is voldaan. Aan de omstandigheid dat een ander bestuursorgaan aan een concurrerend bedrijf in een naburige gemeente een last onder dwangsom heeft opgelegd met een begunstigingstermijn tot 5 augustus 2023, komt in dit verband geen gewicht toe.
6.6.
De voorzieningenrechter volgt eiseres tot slot niet in haar betoog dat het college haar verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn niet zonder nader overleg had mogen afwijzen. Dat het college in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet de nodige kennis heeft vergaard over de relevante feiten en de af te wegen belangen, is niet gebleken. Voor zover eiseres zich heeft beroepen op het vertrouwensbeginsel met haar stelling dat het college heeft toegezegd dat niet zonder nader overleg zou worden besloten over het al dan niet verlengen van de begunstigingstermijn, wordt overwogen dat uit het dossier niet blijkt dat het college een dergelijke toezegging heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.zaaknr. SGR 23/2728
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1791
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2147
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330