ECLI:NL:RBDHA:2023:6394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en termijn overschrijding in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 26 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank constateert dat de grondslag van de maatregel van bewaring niet is bestreden en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser voerde aan dat de termijn van ophouding, die maximaal zes uur mag duren, was overschreden. De rechtbank bevestigde dat de ophouding op 19 april 2023 om 11:30 uur begon en dat de maatregel van bewaring om 17:52 uur werd opgelegd, wat resulteerde in een overschrijding van 22 minuten.

Desondanks oordeelt de rechtbank dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. De rechtbank oordeelt dat het belang van de staatssecretaris om eiser in bewaring te stellen zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn uitzetting in vrijheid af te wachten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wel wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat de grondslag van de maatregel van bewaring en de daaraan ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet zijn bestreden in beroep. Ook ambtshalve [2] is de rechtbank niet gebleken dat deze onjuist zijn en leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. Dit maakt dat een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
3. Eiser voert aan dat de ophouding te lang heeft geduurd. De termijn van zes uur is overschreden en dit maakt de maatregel onrechtmatig.
4. Op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw mag een vreemdeling niet langer dan zes uren worden opgehouden. De ophouding van eiser is aangevangen op 19 april 2023 om 11:30 uur en de maatregel van bewaring is opgelegd op 19 april 2023 om 17:52 uur. Niet in geschil is dat de ophouding met 22 minuten is overschreden.
De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Gelet op het onttrekkingsrisico, weegt het belang van verweerder om eiser in bewaring te stellen zwaarder dan het belang van eiser om zijn uitzetting in vrijheid af te wachten. Daarbij is verder van belang dat de ophouding als zodanig wel op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden. Ook is al aangevangen met het gehoor vóór het verstrijken van de termijn van ophouding, namelijk om 15:55 uur.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Als gevolg van het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.