In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 26 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank constateert dat de grondslag van de maatregel van bewaring niet is bestreden en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser voerde aan dat de termijn van ophouding, die maximaal zes uur mag duren, was overschreden. De rechtbank bevestigde dat de ophouding op 19 april 2023 om 11:30 uur begon en dat de maatregel van bewaring om 17:52 uur werd opgelegd, wat resulteerde in een overschrijding van 22 minuten.
Desondanks oordeelt de rechtbank dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. De rechtbank oordeelt dat het belang van de staatssecretaris om eiser in bewaring te stellen zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn uitzetting in vrijheid af te wachten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wel wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.
De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.