ECLI:NL:RBDHA:2023:6309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.4537, NL23.4538, NL23.4539 en NL23.4540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Moldavisch gezin met Roma-achtergrond wegens onvoldoende zwaarwegende discriminatie en geen reëel risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Moldavisch gezin, bestaande uit eiser I, eiseres I, eiser II, en eiseres II, die allen Roma zijn. De eisers hebben op 12 november 2022 aanvragen ingediend voor verblijfsvergunningen asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2023 zijn afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 22 maart 2023 behandeld, waarbij de eisers vreesden voor vervolging in Moldavië vanwege hun Roma-achtergrond en de oorlog in Oekraïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de verklaringen van de eisers over hun identiteit en discriminatie geloofwaardig achtte, maar de vrees voor militaire dienstplicht en de gevolgen daarvan niet aannemelijk kon maken. De rechtbank concludeert dat de discriminatie van Roma in Moldavië niet voldoende zwaarwegend is om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Bovendien is er geen reëel risico op ernstige schade als gevolg van de oorlog in Oekraïne. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzingen van de asielaanvragen in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.4537, NL23.4538, NL23.4539 en NL23.4540

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], eiser I, V-nummer: [nummer 1],

[eiseres 1], eiseres I, V-nummer: [nummer 2],
mede voor haar minderjarige kind
[minderjarige], V-nummer [nummer 3],
[eiser 2], eiser II, V-nummer: [nummer 4], en
[eiseres 2], eiseres II, V-nummer [nummer 5],
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Eisers hebben op 12 november 2022 aanvragen tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met de bestreden besluiten van 7 februari 2023 deze aanvragen in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daartegen zijn de beroepen van eisers gericht.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen een in de bestreden besluiten vermeld rapport te overleggen. De staatssecretaris heeft dit rapport op 28 maart 2023 overgelegd en daarbij uitleg gegeven. Eisers hebben op 3 april 2023 gereageerd. Partijen hebben vervolgens toestemming geven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 14 april 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De asielrelazen
1. Eisers stellen de Moldavische nationaliteit te hebben. Eiser I ([eiser 1]), geboren op [geboortedatum 1], en eiseres I ([eiseres 1]), geboren op [geboortedatum 2], zijn de ouders van eiser II ([eiser 2]), geboren op [geboortedatum 3] 2006, en [minderjarige], geboren op [geboortedatum 4] 2012. Eiseres II ([eiseres 2]) is de zus van eiser I.
Eisers hebben verklaard dat zij uit Moldavië zijn vertrokken vanwege de oorlog in Oekraïne. Eisers vrezen voor de raketten die op Moldavisch grondgebied neervallen en voor de mogelijke toekomstige betrokkenheid van Moldavië bij de oorlog. Eiser I en eiser II vrezen daarnaast te worden opgeroepen voor de militaire dienstplicht en te moeten vechten in de oorlog. Daarnaast stellen eisers als Roma in Moldavië te worden gediscrimineerd, waarbij zij vooral de nadruk leggen op hun slechte economische situatie.
De bestreden besluiten
2.1.
De staatssecretaris heeft bij het vaststellen van de relevante elementen het volgende onderscheid gemaakt:
Alle eisers
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) discriminatie vanwege etniciteit (Roma).
Alleen bij eiser I
3) betrokkene heeft gehoord dat hij opgeroepen kan worden voor de militaire dienstplicht.
Alleen bij eiser II
4) oorlogssituatie in Oekraïne;
5) oproep militaire dienst.
2.2.
De rechtbank heeft de nummering van de relevante elementen ten opzichte van de voornemens van de staatssecretaris aangepast om het overzichtelijker te maken.
2.3.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over relevante element 1 en 2 geloofwaardig zijn. Hij vindt de verklaringen van eiser I over relevant element 3 echter ongeloofwaardig. De staatssecretaris vindt de verklaringen van eiser II over relevant element 4 wel geloofwaardig. Relevant element 5 kan volgens de staatssecretaris niet op geloofwaardigheid worden beoordeeld, omdat dit een toekomstige omstandigheid betreft. Dit is beoordeeld onder ‘Vluchtelingschap’. Bij het doortoetsen van relevant element 2 stelt de staatssecretaris dat de discriminatie vanwege het behoren tot de Roma onvoldoende zwaarwegend is om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De staatssecretaris vindt het daarnaast wel aannemelijk dat eiser II wordt opgeroepen voor de militaire dienst (relevant element 5), maar vindt dat de gevolgen van een eventuele dienstweigering niet leiden tot het aannemen van vluchtelingschap. Eisers lopen ook geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij betrekt de staatssecretaris dat er geen reëel risico bestaat dat Moldavië ook betrokken raakt bij de oorlog in Oekraïne. Eisers komen niet in aanmerking voor verblijfsvergunningen asiel. Eisers komen ook niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en zij krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. De besluiten gelden ook als terugkeerbesluiten, aldus de staatssecretaris.
De volgorde van behandeling van de beroepsgronden
3. Eisers hebben ieder afzonderlijk beroepsgronden ingediend. Omdat die beroepsgronden deels samenvallen, zal de rechtbank die - voor zover mogelijk - gezamenlijk behandelen. De rechtbank houdt de toetsingsvolgorde als genoemd in Werkinstructie 2014/10 aan (vaststelling relevante elementen, beoordeling op geloofwaardigheid van relevante elementen, aannemelijkheid vermoedens, zwaarwegendheid).
Daaruit volgt dat de rechtbank onder 4 eerst zal ingaan op het betoog dat de oorlogssituatie in Oekraïne ten onrechte niet als relevant element is aangemerkt (punten 23-26 van de beroepsgronden van eiser I, punten 32-35 van eiseres I, punten 24-25 van eiseres II).
Daarna gaat de rechtbank onder 5 in op het specifieke betoog van eiser I over de geloofwaardigheid van de oproep voor de militaire dienstplicht (punten 27-29 van de beroepsgronden van eiser I).
Verder gaat de rechtbank onder 6 in op het betoog dat de discriminatie van Roma ten onrechte onvoldoende zwaarwegend is geacht (punten 7-22 van de beroepsgronden van eiser I, punten 11-31 van eiseres I, punten 11-24 van eiser II, punten 7-23 van eiseres II). Daarbij betrekt de rechtbank ook het betoog van eisers dat de eerdere terugkeer naar Moldavië geen afbreuk doet aan de gestelde vrees (punten 7-10 van de beroepsgronden van eiseres I en eiser II).
Vervolgens gaat de rechtbank onder 7 in op de door eiser II gestelde vrees voor de militaire dienstplicht (punten 27-28 van de beroepsgronden van eiser II).
Tot slot gaat de rechtbank onder 8 in op de door eisers gestelde vrees voor de oorlogssituatie in Oekraïne (zie bijv. punten 25-26 van de beroepsgronden van eiser II).
Oorlogssituatie in Oekraïne als relevant element
4. Eiser I, eiseres I en eiseres II betogen dat de staatssecretaris de vrees voor toekomstige betrokkenheid van Moldavië bij de oorlogssituatie in Oekraïne ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt.
4.1.
In paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. In Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) heeft de staatssecretaris nader uitgewerkt dat hij eerst de relevante elementen van het asielrelaas moet identificeren en vaststellen. Vervolgens moet de staatssecretaris per relevant element de geloofwaardigheid beoordelen en dient er een integrale weging plaats te vinden, waarbij het van belang is om de samenhang tussen de verschillende relevante elementen niet uit het oog te verliezen. Een relevant element is een feit dat of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris in de zaak van eiser II wél de oorlogssituatie in Oekraïne als relevant element heeft aangemerkt. Dit ziet echter alleen op de verklaringen van eiser II dat er sprake is van een oorlogssituatie in Oekraïne en dat hij woonachtig is bij de Oekraïense grens. Het ziet dus niet op de door eisers gestelde vrees voor toekomstige betrokkenheid van Moldavië bij de oorlogssituatie in Oekraïne. Dat heeft de staatssecretaris bij hem, maar ook bij de andere eisers, terecht niet als relevant element vastgesteld. Het gaat daarbij immers niet om een gebeurtenis die reeds is voorgevallen, maar om een toekomstige vrees die niet op geloofwaardigheid valt te beoordelen. De staatsecretaris heeft die vrees terecht pas bij de aannemelijkheid van de vermoedens/zwaarwegendheid beoordeeld. Wat de staatssecretaris daarover heeft geoordeeld, komt onder 8 aan bod.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid oproep militaire dienstplicht
5. Eiser I voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, ongeloofwaardig heeft geacht dat hij heeft gehoord dat hij kan worden opgeroepen voor de militaire dienstplicht.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris dit beter had kunnen beoordelen onder de aannemelijkheid van de vermoedens dan onder de geloofwaardigheid. De staatssecretaris betwist namelijk niet zozeer de verklaring van eiser dat hij heeft
gehoorddat hij kan worden opgeroepen, maar stelt zich met name op het standpunt dat niet geloofwaardig/aannemelijk is dat eiser I ook daadwerkelijk wordt opgeroepen. De rechtbank zal hierna dan ook alleen ingaan op de vraag of de staatssecretaris dat laatste niet ten onrechte heeft aangenomen.
5.2.
Eiser I heeft verklaard dat hij van zijn schoonzoon heeft gehoord dat mannen tot 65 jaar werden opgeroepen voor de militaire dienstplicht en dat hij op televisie heeft gehoord dat de president een leger aan het verzamelen is. De staatssecretaris vindt echter niet ten onrechte dat eiser niet valt binnen de leeftijdscategorie van de militaire dienstplicht, nu uit openbare bronnen blijkt dat die geldt voor mannen tussen 18 en 27 jaar, terwijl eiser I 43 jaar oud is. Dat eiser I denkt niettemin te worden opgeroepen, is alleen gebaseerd op verklaringen van derden. Anders dan eiser meent, is deze tegenwerping niet in strijd met Werkinstructie 2014/10. Daarin staat namelijk alleen dat een verklaring
medegebaseerd kan zijn op informatie die van anderen is verkregen en dat voor de beoordeling van de waarde die aan dergelijke verklaringen moet worden toegekend bijvoorbeeld relevant is of dit overeenkomt met informatie die beschikbaar is over het land van herkomst. De staatssecretaris stelt terecht dat eisers verklaring
vollediggebaseerd is op verklaringen van derden en dat dit juist niet aansluit bij algemene landeninformatie. De staatssecretaris wijst er daarbij terecht op dat uit openbare bronnen blijkt dat mobilisatie in Moldavië niet voorkomt en dat juist al heel lang gesproken wordt over de afschaffing van de militaire dienstplicht. De verklaring van eiser I dat de Moldavische autoriteiten in het geheim bezig zijn met mobilisatie, wordt niet ondersteund door openbare bronnen en hij kan ook niet verklaren hoe hij dat dan zelf zo zeker weet. De enkele stelling van eiser I dat er deur aan deur geronseld wordt waarbij de leeftijdsgrens niet wordt gerespecteerd, heeft de staatssecretaris niet tot een andere conclusie hoeven leiden.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser I daadwerkelijk wordt opgeroepen voor de militaire dienstplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Zwaarwegendheid discriminatie van Roma
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris de discriminatie van Roma in Moldavië ten onrechte onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Daarbij wijzen eisers op passages uit de volgende rapporten:
- het USDOS-rapport ‘2021 Country Report on Human Rights Practices: Moldova’ van 12 april 2022;
- het Freedom House-rapport ‘2022 Moldova Country Report’ van 28 februari 2022;
- het European Roma Rights Centre-rapport ‘Roma Rights in the Time of Covid’ van 9 september 2020;
- het Commissioner for Human Rights of the Council of Europe-rapport ‘Country Visit Report’ van 25 juni 2020;
- het European Commission against Racism and Introlerance (ECRI)-rapport ‘ECRI Report on the Republic of Moldova’ van 2 oktober 2018.
- het European Centre for Minority Issues-rapport ‘The Roma in Moldova’ van 14 maart 2017;
- de ‘Joint Submission of the Promo-Lex Association and Anti-Discrimination Centre Memorial; Alternative report submitted to the 92nd session (24 April – 12 May 2017) of the UN Committee on the Elimination of Racial Discrimination’ van maart 2017;
- het ‘Report of the Special Rapporteur on minority issues on her mission to the Republic of Moldova’ aan de United Nations General Assembly (A/HRC/34/53/Add.2) van 11 januari 2017.
6.1.
Uit paragraaf C2/3.2 van de Vc volgt dat de staatssecretaris discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aanmerkt als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Deze hoge lat sluit aan bij artikel 9 van de richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn). Zoals ook in Werkinstructie 2014/10, p. 13, is vermeld, leidt namelijk niet iedere inbreuk op mensenrechten tot het oordeel dat bescherming moet worden geboden en een verblijfsvergunning moet worden verleend.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris erkent dat Roma in Moldavië worden gediscrimineerd. Volgens hem beïnvloedt het hardnekkige voortbestaan van stereotypering en een discriminerende houding van het merendeel van de bevolking tegen Roma hun toegang tot werk, onderwijs, gezondheidszorg en openbare diensten. Ook benoemt de staatsecretaris dat Roma een groter risico lopen op marginalisering, analfabetisme en sociale vooroordelen. De publieke perceptie over Roma is volgens de staatssecretaris slecht. Uit de door eisers genoemde bronnen blijkt ook dat er gevallen bekend zijn van discriminatie van de politie jegens Roma en dat er verontrustende beschuldigingen van discriminatie en mishandeling zijn ontvangen van Roma door de politie in Moldavië, aldus de staatssecretaris. De rechtbank stelt vast dat het voorgaande aansluit bij wat uit de door eisers aangehaalde algemene landeninformatie blijkt.
6.3.
Ondanks die discriminatie van Roma heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 29 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6510, en deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bij uitspraak van 1 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15390, overwogen dat de vreemdelingen in die zaken niet aannemelijk hadden gemaakt dat de discriminatie dusdanig ernstige beperkingen van de bestaansmogelijkheid oplevert dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Moldavië te kunnen functioneren. De rechtbank ziet in de zaak van eisers geen aanleiding voor een ander oordeel.
6.4.
De staatssecretaris stelt allereerst terecht dat het afbreuk doet aan de gestelde vrees dat eisers op 20 juli 2022 zijn teruggekeerd naar Moldavië. Anders dan eisers stellen, waren zij daartoe immers niet gedwongen na de behandeling van hun asielaanvragen in België. Uit het memo van de liaisonambtenaar IND bij de Dienst Vreemdelingenzaken in België van 1 december 2022 blijkt namelijk dat eisers door de Belgische autoriteiten zouden worden overgedragen aan andere lidstaten in het kader van de Dublinverordening. Toch zijn eisers vrijwillig naar Moldavië teruggekeerd, terwijl Rusland toen al Oekraïne was binnengevallen (op 24 februari 2022) en zij ook bij hun vorige verblijf al zouden zijn gediscrimineerd. Zij zijn dus teruggekeerd, ondanks dat toen in Moldavië vergelijkbare problemen speelden als zij bij de onderhavige asielaanvragen naar voren brengen. De staatssecretaris vindt terecht dat bij een gestelde vrees voor dusdanige discriminatie dat het leven op sociaal en maatschappelijk gebied onmogelijk is, van eisers verwacht mag worden dat zij niet vrijwillig terugkeren om daar vervolgens meerdere maanden verblijven. De staatssecretaris weegt dit dan ook terecht in het nadeel van eisers mee bij de vraag of zij daadwerkelijk te vrezen hebben en dus internationale bescherming nodig hebben.
6.5.
De staatssecretaris heeft de discriminatie bovendien terecht onvoldoende zwaarwegend geacht, omdat niet is gebleken dat eisers zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
6.5.1.
Daarbij betrekt de staatsecretaris terecht dat eisers niet waren uitgesloten van de arbeidsmarkt. Dat zij maar een minimaal inkomen kregen en dat zij daar niet of nauwelijks van rond konden komen, laat onverlet dat zij toegang hadden tot de arbeidsmarkt. De staatssecretaris heeft ter zitting bovendien terecht gesteld dat niet is gebleken dat eisers actief naar ander werk zijn blijven zoeken. De stelling van eiseres II ter zitting dat zij meervoudig gehandicapt is, in een rolstoel zit, en daardoor niet kan werken, is niet gelegen in discriminatie. Zij krijgt juist een financiële tegemoetkoming. Dat dit volgens eiseres II onvoldoende is om in de basale levensbehoeften te voorzien, maakt nog niet dat er sprake is van discriminatie. Niet is gebleken dat arbeidsongeschikte niet-Roma een veel hogere financiële tegemoetkoming krijgen.
6.5.2.
De staatssecretaris betrekt verder terecht bij zijn beoordeling dat eisers een paspoort konden aanvragen, dat zij altijd onderdak hebben gehad, en dat zij financiële ondersteuning kregen in de vorm van een sociale uitkering. Ook die sociale uitkering was volgens eisers onvoldoende om van te leven, maar dat doet er niet aan af dat zij niet waren uitgesloten van het maatschappelijke leven.
6.5.3.
Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat het voor eisers misschien niet makkelijk was om medische zorg te krijgen, maar dat niet is gebleken dat dit hen bij meerdere zorginstanties in Moldavië (dus niet alleen de polikliniek waar eiseres I stelt te zijn geweigerd en wat daarover is gezegd in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor) wordt ontzegd vanwege hun etniciteit. Dat eisers moeilijk toegang hadden tot medische zorg was volgens hun verklaringen ook eerder gelegen in een gebrek aan geld. Zo heeft eiseres I verklaard dat de medische zorg erg duur is, dat zij dat niet kan betalen, en dat zij de artsen niet vertrouwt. Eiseres II heeft juist ook langdurige zorg in een ziekenhuis ontvangen.
6.5.4.
Daarnaast blijkt uit openbare landeninformatie weliswaar dat Roma ook gediscrimineerd worden op het gebied van onderwijs, maar niet dat zij helemaal geen toegang tot onderwijs hebben. Eiser II is ook naar school geweest en had dus toegang tot onderwijs. Voor zover de andere eisers beperkt of helemaal niet naar school zijn geweest, is niet gebleken dat dit door discriminatie kwam.
6.5.5.
Verder vindt de staatssecretaris terecht relevant dat er verschillende Roma-organisaties actief zijn in Moldavië. De staatssecretaris heeft ter onderbouwing van de aanwezigheid van hulporganisaties voor Roma gewezen op het na de zitting overgelegde rapport van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen ‘COI Focus Moldavië: De Roma-minderheid’ van 4 maart 2022. Uit dit rapport blijkt dat er verschillende organisaties zijn die ernaar streven de situatie voor Roma te verbeteren en op te komen voor hun rechten. Weliswaar stellen eisers dat uit het rapport niet blijkt dat de organisaties ook daadwerkelijk actief zijn uit de door eisers aangewezen passages blijkt dat, vaak door een gebrek aan financiering, de organisaties hun werk niet naar behoren kunnen vervullen , maar de rechtbank is van oordeel dat in de aanwezigheid van die hulporganisaties besloten ligt de mogelijkheid dat zij hulp kunnen bieden de situatie van eisers te verlichten, temeer nu eisers juist eerder ook hulp hebben gevraagd bij verschillende organisaties en personen en die hulp ook hebben gekregen. Bovendien is niet gebleken dat het voor eisers als Roma niet mogelijk is om hulp te vragen bij de Moldavische autoriteiten zelf. Dat de Moldavische politie en andere autoriteiten zich in het verleden ten aanzien van Roma schuldig hebben gemaakt aan discriminatie, maakt nog niet aannemelijk dat dit ook in het geval van eisers een rol zal spelen. Daartoe is onder andere van belang dat uit de overgelegde landeninformatie blijkt dat Moldavië successen heeft geboekt in het tegengaan van discriminatie, hoewel de politie meer training nodig heeft. Van eisers mag worden verwacht dat zij in ieder geval proberen hulp te vragen bij de autoriteiten, als zij dat nodig hebben. De staatssecretaris stelt in dit verband ook terecht dat eisers in hun gehoren zelf niet hebben verklaard dat zij vrezen voor de politie of autoriteiten.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de discriminatie van Roma in Moldavië terecht onvoldoende zwaarwegend geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees voor oproep militaire dienst van eiser II
7. Eiser II voert aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eventuele dienstweigering van de oproep voor militaire dienst niet leidt tot vluchtelingschap.
7.1.
In paragraaf C2/3.2 van de Vc is uitgebreid beschreven wanneer de staatssecretaris aanneemt dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging wegens dienstweigering of desertie. De staatssecretaris beziet eerst (1) of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, Voorschrift Vreemdelingen 2000). Pas als daarvan geen sprake is, beziet de staatssecretaris (2) of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel (3) of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging.
7.2.
De staatssecretaris vindt het aannemelijk dat eiser II vreest op enig moment te worden opgeroepen voor de militaire dienst, maar vindt het niet aannemelijk dat bij dienstweigering is voldaan aan één van de hiervoor vermelde drie punten. Eiser II stelt dat het onder (3) vermelde punt op hem van toepassing is. De staatssecretaris vindt echter dat eiser II niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zwaarwegende principiële bezwaren heeft ten aanzien van het vervullen van de militaire dienstplicht.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op dat standpunt gesteld. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat eiser II in de zienswijze stelt dat hij tegen wapens is, maar dat hij dit zelf niet heeft verklaard in zijn gehoor. Dat eiser II een principiële afkeer van geweld zou hebben, strookt niet met zijn eigen verklaringen dat hij in voorkomende gevallen wel in gevecht gaat. Dat hij heeft verklaard geen mensen te willen vermoorden en dat hij er niks mee te maken wil hebben omdat hij wil studeren en werken, getuigt er – zoals de staatssecretaris terecht meent – niet van dat er bij eiser II sprake is van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging. De staatssecretaris vindt ook terecht dat van iemand met principiële bezwaren verwacht mag worden dat hij zich heeft verdiept in de gevolgen van dienstweigering of alternatieven daarvoor. Niet in geschil is dat eiser II volgens zijn eigen verklaringen zich daarin niet heeft verdiept en daarover geen kennis heeft.
7.4.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser II geen gegronde vrees voor vervolging heeft als gevolg van eventuele dienstweigering. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees voor oorlogssituatie in Oekraïne
8. Eisers betogen dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen reëel risico bestaat dat Moldavië ook betrokken raakt bij de oorlog in Oekraïne.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat het begrijpelijk is dat eisers zich zorgen maken over de oorlog in Oekraïne en dat zij vrezen voor de gevolgen voor eisers in Moldavië. Uit de verklaringen van eisers en de door hen aangehaalde openbare bronnen volgt immers dat er al rakketten in Moldavië terecht gekomen, dat Moldavië zelf rekening houdt met een staatsgreep, dat het luchtruim meermaals is gesloten en dat voorzieningen als het elektranetwerk regelmatig uitvallen door de oorlog in Oekraïne. Dit maakt echter nog niet dat er met de enkele aanwezigheid van eisers in (het grensgebied van) Moldavië een reëel risico bestaat op ernstige schade. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat zij persoonlijk een reëel risico lopen. Dat er enkele rakketten op Moldavisch grondgebied terecht zijn gekomen, maakt het risico op ernstige schade nog niet reëel. Dat Moldavië zelf betrokken raakt bij de oorlog of aangevallen wordt door Rusland, zijn – zoals de staatssecretaris terecht opwerpt - onzekere toekomstige gebeurtenissen. Als Moldavië toch betrokken raakt bij de oorlog, betekent dit ook nog niet direct dat eisers zelf een reëel risico op ernstige schade lopen.
8.2.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers geen reëel risico lopen op ernstige schade als gevolg van de oorlog in Oekraïne. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen moeten ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de afwijzingen van de asielaanvragen in stand blijven. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.