2.3.De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over relevante element 1 en 2 geloofwaardig zijn. Hij vindt de verklaringen van eiser I over relevant element 3 echter ongeloofwaardig. De staatssecretaris vindt de verklaringen van eiser II over relevant element 4 wel geloofwaardig. Relevant element 5 kan volgens de staatssecretaris niet op geloofwaardigheid worden beoordeeld, omdat dit een toekomstige omstandigheid betreft. Dit is beoordeeld onder ‘Vluchtelingschap’. Bij het doortoetsen van relevant element 2 stelt de staatssecretaris dat de discriminatie vanwege het behoren tot de Roma onvoldoende zwaarwegend is om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De staatssecretaris vindt het daarnaast wel aannemelijk dat eiser II wordt opgeroepen voor de militaire dienst (relevant element 5), maar vindt dat de gevolgen van een eventuele dienstweigering niet leiden tot het aannemen van vluchtelingschap. Eisers lopen ook geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij betrekt de staatssecretaris dat er geen reëel risico bestaat dat Moldavië ook betrokken raakt bij de oorlog in Oekraïne. Eisers komen niet in aanmerking voor verblijfsvergunningen asiel. Eisers komen ook niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en zij krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. De besluiten gelden ook als terugkeerbesluiten, aldus de staatssecretaris.
De volgorde van behandeling van de beroepsgronden
3. Eisers hebben ieder afzonderlijk beroepsgronden ingediend. Omdat die beroepsgronden deels samenvallen, zal de rechtbank die - voor zover mogelijk - gezamenlijk behandelen. De rechtbank houdt de toetsingsvolgorde als genoemd in Werkinstructie 2014/10 aan (vaststelling relevante elementen, beoordeling op geloofwaardigheid van relevante elementen, aannemelijkheid vermoedens, zwaarwegendheid).
Daaruit volgt dat de rechtbank onder 4 eerst zal ingaan op het betoog dat de oorlogssituatie in Oekraïne ten onrechte niet als relevant element is aangemerkt (punten 23-26 van de beroepsgronden van eiser I, punten 32-35 van eiseres I, punten 24-25 van eiseres II).
Daarna gaat de rechtbank onder 5 in op het specifieke betoog van eiser I over de geloofwaardigheid van de oproep voor de militaire dienstplicht (punten 27-29 van de beroepsgronden van eiser I).
Verder gaat de rechtbank onder 6 in op het betoog dat de discriminatie van Roma ten onrechte onvoldoende zwaarwegend is geacht (punten 7-22 van de beroepsgronden van eiser I, punten 11-31 van eiseres I, punten 11-24 van eiser II, punten 7-23 van eiseres II). Daarbij betrekt de rechtbank ook het betoog van eisers dat de eerdere terugkeer naar Moldavië geen afbreuk doet aan de gestelde vrees (punten 7-10 van de beroepsgronden van eiseres I en eiser II).
Vervolgens gaat de rechtbank onder 7 in op de door eiser II gestelde vrees voor de militaire dienstplicht (punten 27-28 van de beroepsgronden van eiser II).
Tot slot gaat de rechtbank onder 8 in op de door eisers gestelde vrees voor de oorlogssituatie in Oekraïne (zie bijv. punten 25-26 van de beroepsgronden van eiser II).
Oorlogssituatie in Oekraïne als relevant element
4. Eiser I, eiseres I en eiseres II betogen dat de staatssecretaris de vrees voor toekomstige betrokkenheid van Moldavië bij de oorlogssituatie in Oekraïne ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt.