In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.3701 en NL22.3703, waarbij twee Moldavische Roma, eiser en eiseres, hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend. De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft bestempeld. De eisers hebben eerder tevergeefs asiel aangevraagd en hebben in hun nieuwe aanvragen aangevoerd dat zij als Roma in Moldavië gediscrimineerd en bedreigd worden, en dat de huidige geopolitieke situatie, met de vrees voor een Russische invasie, hen in gevaar zou kunnen brengen.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 april 2022 behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat, hoewel eisers als Roma in Moldavië gediscrimineerd worden, de ernst van deze discriminatie niet zodanig is dat het hen in aanmerking doet komen voor asiel. De rechtbank stelt vast dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Moldavië te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De vrees voor een Russische invasie wordt door de rechtbank als een onzekere toekomstige gebeurtenis beschouwd, waarop niet vooruitgelopen kan worden.
De rechtbank concludeert dat de aanvragen van eisers terecht zijn afgewezen als kennelijk ongegrond en dat de beroepen ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.