ECLI:NL:RBDHA:2023:6237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.11314 en NL23.11315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak hebben eisers, twee broers van Oezbeekse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hen is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 20 april 2023 de beroepen behandeld, waarbij eisers via een beeldverbinding aanwezig waren, en een tolk was ingeschakeld. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgelegd omdat eisers zich aan het toezicht zouden kunnen onttrekken. Eisers betwisten de gronden voor de maatregel en stellen dat zij op de juiste wijze Nederland zijn binnengekomen en dat zij niet op de hoogte waren van hun vertrekplicht door een verkeerde tolk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11314 en NL23.11315

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer: [v-nummer 1],

[eiser 2], eiser 2, V-nummer: [v-nummer 2],
samen te noemen “eisers”,
(gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluiten van 12 april 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eisers waren met hun gemachtigde aanwezig via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen K. Abas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eisers zijn broers van elkaar. Zij stellen van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag 1] 1992 respectievelijk [geboortedag 2] 1996.
2. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregelen vordert, omdat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zullen geven aan hun verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eisers betwisten alle tegengeworpen gronden. Zo is allereerst van belang dat zij op voorgeschreven wijze zijn ingereisd. Zij zijn in het bezit van een visum en door het gebruik van een verkeerde tolk waren zij niet op de hoogte van het precieze gevolg van de terugkeerbesluiten die eerder aan hen zijn opgelegd. Ook wordt gesproken over een inreisverbod, terwijl zij geen inreisverbod hebben ontvangen. Eisers zijn direct na ontvangst van de terugkeerbesluiten vertrokken naar Polen in de veronderstelling dat zij daarmee voldeden aan hun vertrekplicht. Eisers hadden alleen maar de intentie om voor een heel kort bezoek in Nederland te verblijven. Het was daarom niet nodig om melding te doen bij de korpschef of om een vaste woon- of verblijfplaats te hebben hier. Ook hebben zij voldoende middelen van bestaan om Nederland te verlaten. Tot slot betogen eisers dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Hierbij is van belang dat zij niet op de hoogte waren van hun vertrekplicht en dat zij in Nederland nog een auto hebben staan waarmee zij graag zelfstandig terugkeren naar Oezbekistan.
4. Verweerder handhaaft alle gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring. Aan eisers is met de eerder opgelegde terugkeerbesluiten kenbaar gemaakt dat zij de EU moesten verlaten en dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben geen rechtsmiddelen aangewend tegen die terugkeerbesluiten, dus die staan in rechte vast. Ten aanzien van de middelen van bestaan heeft verweerder op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter gewezen [1] . Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat geen reden bestaat voor het toepassen van een lichter middel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat aan eisers op 27 januari 2023 een terugkeerbesluit is opgelegd. Daarmee is hen aangezegd om Nederland en de EU binnen 28 dagen te verlaten. Zij hebben hiertegen geen beroep ingesteld. Dat betekent dat de terugkeerbesluiten in rechte vaststaan. Zij hebben de EU daarna niet verlaten. Gelet daarop, heeft verweerder terecht zware grond 3c van toepassing geacht op eisers. Dat er bij het opleggen van het terugkeerbesluit een verkeerde tolk is gebruikt en dat zij daarom niet op de hoogte waren (van de reikwijdte) van hun vertrekplicht, is iets dat zij in een procedure tegen die terugkeerbesluiten naar voren hadden moeten brengen. De rechtbank constateert ten overvloede dat uit het proces-verbaal van gehoor opgemaakt ter gelegenheid van het nemen van het terugkeerbesluit blijkt dat eiser 1 heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat aan eisers een inreisverbod is opgelegd (zoals wel in de maatregel gesteld wordt). Dit doet echter niet af aan het feit dat zij op basis van de opgelegde terugkeerbesluiten een vertrekplicht hadden.
5.2.
Ook zware grond 3a en 3i zijn terecht aan eisers tegengeworpen. Eisers zijn samen aangehouden en uit hun verklaringen en de omstandigheden waaronder zij zijn aangetroffen volgt niet eenduidig dat zij nog maar net in Nederland waren en geen kans hebben gehad zich te melden. Eisers hebben verder verklaard niet terug te willen en/of kunnen keren naar Oezbekistan.
5.3.
De drie zware gronden samen geven in beginsel al voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Eisers hebben geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken.
Lichter middel
5.4.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de hoogste bestuursrechter [2] en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014. [3]
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank overweegt hierbij allereerst dat met de hierboven besproken gronden het gevaar voor onttrekking is gegeven.
Eisers is eerder aangezegd Nederland en de EU te verlaten en zij hebben aangegeven niet terug te willen dan wel te kunnen keren naar Oezbekistan. Verweerder is verder ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eisers. De omstandigheid dat eisers in Nederland een auto hebben staan, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie?
6. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig moeten worden geacht, zijn de beroepen ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2125.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
3.ECLI:EU:C:2014:1320.