ECLI:NL:RBDHA:2023:6141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
NL22.19968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis wegens gebrek aan feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Pakistaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis, omdat hij bij zijn echtgenote in Nederland wilde verblijven. De aanvraag werd echter afgewezen omdat eiser volgens de staatssecretaris zijn partnerschap met zijn echtgenote niet had aangetoond en er geen feitelijke gezinsband zou zijn op het moment van de inreis van de referente. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting had gehouden en dat het bestreden besluit in strijd was met de rechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank heeft de zaak op 29 maart 2023 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig, evenals de referente met een tolk. De rechtbank oordeelde dat er geen feitelijke gezinsband was tussen eiser en referente, aangezien zij elkaar voor het huwelijk nooit hadden ontmoet en pas na de inreis van referente in Nederland elkaar in persoon hadden gezien. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM hoefde plaats te vinden, omdat het hier ging om een nareisaanvraag die onder het beleid van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 viel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19968

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen van

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis (hierna: mvv-nareis) afgewezen.
In het besluit van 14 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referente is verschenen met als tolk A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag voor een mvv-nareis ingediend, omdat hij bij zijn echtgenote mevrouw [naam] (hierna referente) in Nederland wenst te verblijven. Referente is op 5 augustus 2020 Nederland ingereisd en is zij op 27 maart 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [1]
2. Verweerder heeft die aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat eiser zijn partnerschap met referente niet heeft aangetoond. Ook was volgens verweerder ten tijde van het peilmoment – het moment dat referente Nederland inreisde – geen feitelijke gezinsband tussen eiser en referente. In het bestreden besluit neemt verweerder aan dat tussen eiser en referente sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, wat maakt dat niet verder wordt getoetst of sprake is van een partnerschapsrelatie. Verweerder handhaaft echter de afwijzing van eisers aanvraag, omdat volgens verweerder geen sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en referente.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting in bezwaar heeft gehouden. [2] Verder vindt eiser dat het bestreden besluit evident in strijd is met recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] , nu daaruit volgt dat er altijd een belangenafweging moet worden gemaakt, ook als er - volgens verweerder - geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat tussen eiser en referente ten tijde van het peilmoment geen werkelijk gezinsleven bestond, nu sprake is van een vluchtsituatie in welk kader referente ook asiel heeft aangevraagd. Dat samenwoning niet onder alle omstandigheden bepalend is voor het aannemen van gezinsleven, blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2017. [4] Ook houdt verweerder onvoldoende rekening met mogelijke culturele verschillen, onder meer door de bewezen serieuze gezinsband als zijnde van onvoldoende gewicht aan te merken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is om een belangenafweging te maken bij het afwijzen van een aanvraag voor een mvv-nareis, aangezien het toetsingskader niet wordt bepaald door artikel 8 van het EVRM [5] , maar door artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder merkt verder op dat het samenwoningvereiste in samenhang met alle andere feiten en omstandigheden is betrokken in de beoordeling. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat de feiten en omstandigheden die bij de beoordeling zijn betrokken niet cultureel van aard zijn. Verweerder vindt dat hij in deze zaak mocht afzien van horen, waarbij van belang is dat er geen artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn en ook niet is gebleken ten aanzien waarvan eiser concreet gehoord had willen worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Feitelijke gezinsband
5. Tussen partijen is met name in geschil of er tussen eiser en referente sprake is van een feitelijke gezinsband. Uit het beleid van verweerder, als opgenomen in paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, volgt namelijk dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verleend, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hiervan in eisers geval geen sprake is en zal in de volgende overweging uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat gezinshereniging het herstel beoogt van het gezinsleven zoals dat bestond voor het vertrek van referent(e). Als een vreemdeling en referent(e) in het land van herkomst geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven uitoefenden, bestaat er geen gezinsleven dat voor herstel in aanmerking komt. [6] Van belang is dus of eiser en referente daadwerkelijk als gezin hebben samengeleefd en zij aan hun gezinsleven feitelijke invulling hebben gegeven.
5.2
Niet in geschil is dat eiser en referente elkaar voor het huwelijk nooit hebben ontmoet, het huwelijk op 1 maart 2020 op afstand is voltrokken en eiser en referente elkaar pas nadat referente haar verblijfsvergunning in Nederland verkreeg elkaar in persoon hebben ontmoet. Hieruit volgt dat eiser en referente voor de peildatum nooit daadwerkelijk als gezin hebben samengeleefd, en zij dus ook geen feitelijke invulling aan hun gezinsleven hebben gegeven. Anders dan eiser in zijn beroepsgronden heeft aangevoerd, ligt aan deze conclusie niet enkel het ontbreken van samenwoning ten grondslag. Naast het feit dat eiser en referente voor hun vertrek uit Pakistan nooit hebben samengewoond, heeft verweerder eveneens kunnen meewegen dat tussen eiser en referente geen sprake is van onderlinge afhankelijkheid en voor de peildatum er een geringe mate van elektronisch contact was. De stelling van eiser dat verweerder in deze besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met culturele verschillen, volgt de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet.
Belangenafweging artikel 8 van het EVRM
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in eisers geval geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM hoefde plaats te vinden. Het gaat in deze zaak namelijk om een nareisaanvraag, waar alleen getoetst wordt aan het nareisbeleid wat voortvloeit uit artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser kan een reguliere aanvraag indienen wanneer hij wil laten beoordelen of hij in aanmerking komt voor een vergunning voor verblijf bij referente op grond van artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze zaak mocht afzien van het horen in bezwaar. Daartoe acht de rechtbank van belang dat, anders dan eiser stelt, in deze zaak niet getoetst wordt aan artikel 8 van het EVRM, en ook niet is gebleken op welke onderdelen een mogelijke hoorzitting enige verandering aan inhoud van de uiteindelijke besluitvorming had kunnen geven. Dat verweerder in het bestreden besluit, anders dan in het primaire besluit, de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen eiser en referente heeft aangenomen, neemt namelijk niet weg dat gedurende de bezwaarfase eiser en referente hun feitelijke gezinsband niet hebben aangetoond.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:998.