ECLI:NL:RBDHA:2023:6136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
NL22.20522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 maart 2023, wordt het beroep van eisers behandeld die zich hebben beklaagd over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eisers, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, hebben hun aanvraag op 21 maart 2022 ingediend, maar de Staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Na het verstrijken van deze termijn hebben eisers de Staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt de Staatssecretaris een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, en dat de eisers niet in een vergelijkbare situatie verkeren als andere bestuursprocedures. De rechtbank wijst ook op de proceskostenvergoeding voor de eisers, die is vastgesteld op € 418,50, omdat zij juridische bijstand hebben ingeschakeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Staatssecretaris om tijdig te beslissen op asielaanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20522
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
2. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 21 maart 2022. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.2 Eisers hebben verweerder op 22 september 2022, ontvangen door verweerder op 23 september 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.3 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaak nog niet zijn gehoord.
6. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. In de uitspraak van 8 juli 20205 acht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het zogenoemde 8+8- wekenmodel passend. De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een eerste gehoor af moet nemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
7. Eisers hebben op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
8. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet),waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20226 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.
Is de Tijdelijke wet in strijd met het non-discriminatiebeginsel?
9. Volgens eisers is de Tijdelijke wet in strijd met het non-discriminatiebeginsel. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers op het non- discriminatiebeginsel niet slaagt. Dit beginsel houdt namelijk in wezenin, dat personen in vergelijkbare situaties een vergelijkbare behandeling zouden moeten krijgen enniet minder gunstig behandeld mogen worden, omdat ze eenbepaalde „beschermde” eigenschap bezitten.7 Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvSvan 30 november 202212 verschilt de asielprocedure met andere bestuurlijke procedures wat betreft het voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers niet in een vergelijkbare situatie verkeren als personen in eenandere bestuursrechtelijke procedure, waarin de bestuurlijke dwangsom niet is afgeschaft. Alleenal daarom is er geensprake van discriminatie

5.ECLI:NL:RVS:2020:1560.

7 Zie bijvoorbeeld het Handboek over het Europese non-discriminatierecht van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en Raad van Europa, 2020, p. 46 en ECLI:NL:RVS:2018:3113, ro.2.4.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
10. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
11. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
14. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

8.ECLI:NL:RVS:2022:3353

9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag,
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van O.G. Hulsman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 maart 2023
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.