ECLI:NL:RBDHA:2023:6081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die op 9 januari 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 april 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het vorige onderzoek op 10 maart 2023 en dat er sindsdien geen redenen zijn om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig is.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat het voortduren van de bewaring onevenredig bezwarend is, ondanks zijn medische klachten. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. De rechtbank concludeert dat eiser toegang heeft tot medische zorg en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij detentieongeschikt is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris voortvarend heeft gehandeld in de terugkeerprocedure van eiser, met bevestiging van zijn Marokkaanse nationaliteit door de autoriteiten en het voeren van vertrekgesprekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 maart 2023 (in de zaak NL23.6045) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 10 maart 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder op enig moment een lichter middel had moeten toepassen. Gelet op het gebrek aan medewerking van eiser, is een minder ver strekkende maatregel niet doeltreffend toe te passen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voortduren van de bewaring onevenredig bezwarend is (geworden) voor hem wegens zijn medische omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Eiser heeft verklaard bij het hoesten steken in zijn zij te voelen en zich duizelig te voelen, en daarnaast ook te zijn omgevallen. Van de medische dienst zou eiser alleen paracetamol krijgen, wat volgens hem niet afdoende is. De rechtbank leidt uit eisers verklaringen af dat hij toegang heeft tot de medische dienst en zorg ontvangt. Met verweerder is de rechtbank verder van oordeel dat eiser zich voor klachten over de medische dienstverlening in het detentiecentrum dient te richten tot de directie aldaar. Niet is gebleken dat eiser voor zijn klachten niet voldoende behandeld kan worden in het detentiecentrum. Verder is gesteld noch gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder sinds 10 maart 2023 voldoende voortvarend heeft gehandeld aan de terugkeer van eiser. Zo is op 15 maart 2023 gerappelleerd op de aanvraag voor een laissez-passer (LP) en zijn op 24 maart 2023 en
14 april 2023 vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Daarnaast is op 6 april 2023 door de Marokkaanse autoriteiten bevestigd dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat eiser op 9 mei 2023 gepresenteerd zal worden.
3.3.
De rechtbank overweegt verder dat er, zoals ook in de uitspraak van 15 maart 2023 is overwogen, geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Zoals uit de nationaliteitsbevestiging volgt, werken de Marokkaanse autoriteiten mee aan terugkeer. Daarnaast verleent eiser niet zijn volledige en actieve medewerking aan terugkeer, waardoor gelet op vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het zicht op uitzetting in beginsel al gegeven is.
3.4.
Inzake de duur van de maatregel overweegt de rechtbank dat deze nog niet zo lang voortduurt dat verweerder gehouden was om meer actie te ondernemen, dan wel de belangenafweging in eisers voordeel te laten uitvallen.
4. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de
maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet
de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode
tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 10 maart 2023 en het sluiten van het
onderhavige onderzoek op 21 april 2023 op enig moment onrechtmatig was.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
J.H. Folkers, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.