ECLI:NL:RBDHA:2023:6022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL22.25312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor Syrische moeder en meerderjarige zoon op basis van afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische moeder, had een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel 'familie en gezin' om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen op 16 augustus 2017, omdat er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, referent. Dit besluit werd in latere procedures door de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd, omdat verweerder niet voldoende had gemotiveerd dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestond.

In het bestreden besluit van 22 november 2022 verklaarde verweerder opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond, met de conclusie dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan het persoonlijke belang van eiseres om herenigd te worden met haar zoon. Eiseres voerde in beroep aan dat verweerder de bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende had gewogen en dat niet alle omstandigheden waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in het bestreden besluit een volledige belangenafweging had gemaakt en dat er geen bijzondere afhankelijkheid was aangetoond die de normale banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- of gezinsleven, en dat verweerder terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor de mvv moest worden afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor verblijfsvergunningen op basis van gezinsleven, waarbij de feitelijke afhankelijkheid tussen betrokkenen cruciaal is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 16 augustus 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een mvv [1] met verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
In het besluit van 22 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig haar zoon [naam 1] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Referent is een meerderjarige zoon van eiseres. Hij woont sinds 2015 in Nederland, heeft een eigen gezin en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Eiseres wil bij referent in Nederland verblijven. Referent heeft om die reden op 8 mei 2017 voor eiseres een aanvraag ingediend voor de afgifte van een mvv voor het doel ‘verblijf bij familie of gezin’. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat er tussen eiseres en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en om die reden geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] aangenomen. Het bezwaar van eiseres hiertegen is bij besluit van 16 mei 2018 ongegrond verklaard. Dit besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 15 augustus 2018 [3] vernietigd. De Afdeling [4] heeft die uitspraak op 15 juli 2019 bevestigd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij besluit van 10 maart 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Het beroep hiertegen is door deze rechtbank bij uitspraak van 21 augustus 2020 [5] ongegrond verklaard. Deze uitspraak en verweerders besluit van 10 maart 2020 zijn op 1 september 2022 [6] door de Afdeling vernietigd, omdat verweerder had nagelaten om, na de vaststelling dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, nog een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging te verrichten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres weer ongegrond verklaard. Verweerder concludeert dat tussen eiseres en referent geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat en dat – alle relevante omstandigheden en belangen in samenhang beoordelend – het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres om in Nederland herenigd te worden met haar kinderen en kleinkinderen.
3. Eiseres heeft hier in beroep tegen aangevoerd dat verweerder de bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende in onderling verband heeft gewogen en dat daarbij niet alle omstandigheden zijn beoordeeld. Zij stelt zich op het standpunt dat na afweging van de betrokken belangen aan haar een mvv moet worden verleend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Bij de beoordeling van een aanvraag voor de afgifte van een mvv wordt nagegaan of de aanvrager voldoet aan de eisen voor een daarna te verlenen verblijfsvergunning. [7] Partijen zijn het er niet over eens of Nederland op grond artikel 8 van het EVRM verplicht is om eiseres verblijfsrecht toe te staan vanwege de familieband met referent.
5. Het is vaste rechtspraak van het EHRM [8] dat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag naar beschermd gezinsleven van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Hierbij kan onder meer relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Als eenmaal het bestaan van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- en gezinsleven is vastgesteld, moet worden beoordeeld of een vreemdeling vanwege dat familie- of gezinsleven ook moet worden toegelaten tot Nederland. Daarvoor moet verweerder een belangenafweging maken waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden betrekt.
6. In de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [9] is overwogen dat bij de hiervoor bedoelde belangenafweging dezelfde feiten en omstandigheden van belang zijn als die bij de beantwoording van de vraag naar een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Die vraag naar de feitelijke band tussen de betrokkenen staat daarom niet los van de belangenafweging. Gelet op die verwevenheid heeft de Afdeling - anders dan voorheen – geoordeeld dat verweerder niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het nu bestreden besluit alsnog een volledige belangenafweging heeft uitgevoerd, waarbij – anders dan eiseres stelt – alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken. Referent is hiervoor op 17 november 2022 aanvullend gehoord en in de gelegenheid gesteld om aanvullend bewijs te leveren.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat een bijzondere afhankelijkheid tussen referent en eiseres, die de normale banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt, niet is aangetoond. Om die reden is geen sprake van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- of gezinsleven.
9. Verweerder heeft in zijn beoordeling en belangenafweging betrokken dat eiseres en referent tot het vertrek van referent in 2015 met elkaar hebben samengewoond. Ook heeft verweerder daarbij betrokken onder welke omstandigheden referent en eiseres van elkaar zijn gescheiden, de leeftijd van eiseres en onder welke omstandigheden zij nu leeft in Syrië.
Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat de gestelde afhankelijkheid van eiseres van referent niet met objectief bewijs is aangetoond en evenmin kan worden afgeleid uit de verklaringen van referent. Niet is gebleken dat eiseres voor medische zorg afhankelijk is van referent of hoe de omstandigheden van eiseres in Syrië, waaronder haar afhankelijkheid van medische zorg, ertoe zouden leiden dat eiseres in praktisch of emotioneel opzicht afhankelijk is van referent. De in beroep overgelegde verklaring van 22 februari 2023 van Dr. [naam 2], internist en cardioloog te Homs, werpt hierop geen ander licht. Aan de omstandigheid dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van de zorg van referent mag verweerder zwaarwegende betekenis toekennen. [10]
Verweerder heeft verder gemotiveerd dat de gestelde financiële afhankelijkheid niet is aangetoond. Dat financiële ondersteuning van eiseres door referent ‘via-via’ plaatsvindt, maakt niet dat verweerder op dit punt geen nadere onderbouwing mag verwachten.
10. Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd vastgesteld dat niet is gebleken van zodanig hechte persoonlijke banden tussen eiseres en de kinderen van referent dat tussen hen sprake is van door artikel 8 van het EVRM beschermd familieleven.
11. Dat geen sprake is van door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- of gezinsleven heeft verweerder in het nadeel van eiseres kunnen meewegen. Ook heeft verweerder in haar nadeel mogen betrekken dat toelating van eiseres op enigerlei wijze, al dan niet op termijn, in Nederland zal leiden tot aanspraken op openbare middelen en voorzieningen. Dat referent het familieleven met eiseres niet kan voortzetten in Syrië omdat het daar voor hem niet veilig is, is een omstandigheid die verweerder terecht in het voordeel van eiseres meeweegt. Dat geldt ook voor de bereidheid van referent om in Nederland te voorzien in het dagelijks levensonderhoud van eiseres. Niettemin is het niet in strijd met artikel 8 van het EVRM dat verweerder in dit geval, ook die omstandigheden in aanmerking genomen, geen verplichting aanneemt om eiseres tot Nederland toe te laten.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.zaaknummer AWB 18/2764
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.zaaknummer AWB 20/2108, ECLI:NL:RBDHA:2020:7808
7.Artikelen 2p en 2q van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens