ECLI:NL:RBDHA:2023:5971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.6362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 maart 2023 zijn de gemachtigden van zowel de eiser als de Staatssecretaris verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in Italië wil worden opgevangen, omdat hij daar familie heeft en hij verantwoordelijk is voor de zorg van zijn minderjarige neef. Eiser heeft ook betoogd dat er geen overdrachten meer plaatsvinden naar Italië vanwege een circulaire van de Italiaanse autoriteiten, die een tijdelijk overdrachtsbeletsel aangeeft.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat de opschorting van overdrachten aan Italië moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn rol als voogd van zijn neef, niet voldoende zijn om de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid te laten getuigen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

1. Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiser en de staatssecretaris zijn verschenen.

Overwegingen

2. Eiser is van Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2.1
Eiser is na een aantal jaren in Libanon via Italië naar Nederland gereisd. Eiser wil zijn asielprocedure niet in Italië doorlopen. Hij stelt in Nederland familie te hebben en is met zijn minderjarige neef naar Nederland gereisd, voor wie eiser de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen sinds de dood van diens vader. Er is sprake van een hechte persoonlijk band aldus eiser. De neef is opgenomen in de Nederlandse asielprocedure. Eiser voert verder aan dat nu sinds de ‘circular letter’ van 5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten geen overdrachten meer uitgevoerd worden, er niet meer gesproken kan worden van een tijdelijk feitelijk beletsel in de overdracht. De staatssecretaris kan niet langer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dient volgens eiser nader onderzoek te doen naar de omstandigheden in Italië alvorens hij een overdrachtsbesluit kan nemen. Eiser onderbouwt zijn standpunt met (nieuws)berichten van internet en onder meer de uitspraken van de rechtbank den Haag, nevenzittingsplaats Zwolle van 28 februari 2023 (ECLI:NL:RBOVE: 2023:743), de uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Amsterdam van 6 maart 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:1248) en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 29 maart 2023 (ECLI:NL:RBGL:2023:1782).
2.3.
De staatssecretaris stelt dat op 24 oktober 2022 (tijdig) aan Italië is verzocht eiser over te nemen. Daarop is door de autoriteiten van Italië niet tijdig gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat sinds 25 december 2022. De staatssecretaris neemt de aanvraag niet in behandeling. De staatssecretaris ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De staatssecretaris geeft aan uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en uit de ‘circular letter’ van 5 december 2022 van Italië maakt de staatssecretaris op dat het gaat om een tijdelijk overdrachtsbeletsel. Het gaat volgens de staatssecretaris niet om een structurele en systemische tekortkoming in de opvangvoorzieningen of asielprocedure die voldoet aan de bijzonder hoge drempel gesteld in het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo (ECLI:EU:C:2019:218). De staatssecretaris geeft geen toepassing aan artikel 16 van de Dublinverordening nu het gaat om een neef van eiser en geen broer, zus, ouder of kind en verder niet aannemelijk is gemaakt dat eiser de enige is die zijn neef kan verzorgen. Ook geeft de staatssecretaris geen toepassing aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening nu niet blijkt van bijzondere individuele omstandigheden.
3. De rechtbank oordeelt als volgt:
Uit de circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten blijkt het volgende:

Request for temporary suspension of transfers to ltaly. This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to ltaly from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied mirrors.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will
follow.”
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in jurisprudentie wisselend over de reikwijdte van deze informatie wordt geoordeeld. Tegen een aantal uitspraken 202207368/1/V1, 202301374/1/V1 en 202300521/1/V1 is door de staatssecretaris hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(AbRvS) in verschillende (recente) uitspraken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801, en de uitspraak van 26 augustus 2022,
ECLI:NL:RVS:2022:2497 waarin het AIDA rapport, waar eiser naar verwijst, is meegewogen, heeft geoordeeld dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Italië dusdanige tekortkomingen vertoont dat eiser bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de ‘circular letter’ blijkt dat Italië aan de EU-lidstaten heeft laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. Sindsdien zijn geen concrete aanwijzingen bekend geworden waaruit blijkt dat Italië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen dat de drempel uit het Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden. Uit het Jawo-arrest [1] blijkt dat het belang van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten fundamenteel is en vereist dat alle lidstaten het Unierecht en de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Dit behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Of sprake is van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheden dient te worden beoordeeld aan de hand van ernstige en op feiten berustende gronden waaruit kan worden aangenomen dat een asielzoeker een reëel risico loopt op schending van artikel 4 EU-Handvest bij zijn overdracht of als gevolg daarvan [2] . De tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen moeten van dien aard zijn dat zij voldoen aan een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. Deze drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van een lidstaat er toe leidt dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (zie in die zin EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, (CE:ECHR:2011:0121JUD003069609,252‑263). [3] Op grond van het door eiser aangevoerde kan niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake is van dergelijke zwaarwegende tekortkomingen in de opvang- en asiel procedure in Italië. Ook kan op grond van deze informatie niet worden geoordeeld dat eiser, mochten overdrachten worden hervat binnen diens overdrachtstermijn, in een met artikel 3 EVRM of 4 EU-Handvest strijdige situatie terechtkomt. De rechtbank acht hierbij van belang dat de staatssecretaris ter zitting heeft laten weten dat weliswaar geen nadere informatie van Italië is verkregen over de vraag wanneer overdrachten kunnen worden hervat, maar dat Italië nog steeds claimverzoeken accepteert. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
3.3.
Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat de opschorting van overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van voldoende opvangvoorzieningen (vgl. de uitspraak van de AbRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032). Een dergelijk beletsel maakt de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië niet onrechtmatig. De rechtbank ziet in de ‘circular letter’ op zichzelf en gelet op wat hierboven in 3.2. is overwogen geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit (zie ook de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:637), van 2 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2429 en zittingsplaats Rotterdam, 22 maart 2023 ECLI:NL:RBROT:2023:2432). Voor eiser geldt dat zolang het overdrachtsbeletsel bestaat, hij niet in de situatie als beschreven in 3.2 terechtkomt. Bovendien geldt dat voor eiser de uiterste overdrachtsdatum is vastgesteld op 24 juni 2023 en dat betekent dat wanneer de opschorting van de Dublinoverdracht door Italië vanwege het gebrek aan opvangvoorzieningen langer duurt dan de overdrachtstermijn, de staatssecretaris de aanvraag van eiser alsnog inhoudelijk moeten behandelen. Eiser verschilt daarin niet van andere vreemdelingen wiens overdacht niet tijdig kan worden gerealiseerd, om welke reden dan ook, en verkeert daardoor niet onaanvaardbaar lang in onzekerheid.
3.4.
De staatssecretaris heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië diens internationale verplichtingen nakomt.
3.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Persoonlijke hechte band met neef.
4. Eiser stelt dat hij is aangewezen als religieusrechtelijk voogd van zijn neef [minderjarige]. Nu [minderjarige] is opgenomen in de Nederlandse asielprocedure, zou dit ook voor eiser moeten gelden omdat [minderjarige] afhankelijk is van de zorg van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris mocht concluderen dat geen toepassing aan artikel 17 Dublinverordening behoeft te worden gegeven. In afwijking van artikel 3, eerste lid, van de verordening kan een lidstaat besluiten een aanvraag tot asiel in behandeling te nemen ook al verplicht de verordening daartoe niet. De staatssecretaris kan deze bevoegdheid onder meer gebruiken in gevallen waarin bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan deze lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
4.1
De staatssecretaris heeft, ter zitting, deugdelijk gemotiveerd dat zich in dit geval geen individuele, bijzondere omstandigheden voordoen waardoor overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. Hij heeft terecht bij zijn standpunt betrokken dat uit het door eiser aangevoerde blijkt dat [naam] is aangewezen als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige], in het gezag over deze minderjarige is dus voorzien. Verder blijkt daaruit dat [minderjarige] met eiser en een derde naar Nederland is gereisd en dat met name deze derde persoon een “belangrijke ouderrol” vervult voor [minderjarige]. De door eiser gestelde traumatische ervaring voor [minderjarige], wanneer eiser zijn asielaanvraag niet in Nederland mag afwachten, is niet onderbouwd.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
In hetgeen is aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris toepassing moet geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiser zelf dient te behandelen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rechtsoverweging 81
2.Rechtsoverweging 87
3.Rechtsoverweging 92