ECLI:NL:RBDHA:2023:5939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB 21/4870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier partner en inwilliging Chavez-Vilchez verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Burundese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid' bij haar toenmalige echtgenoot. Deze verblijfsvergunning werd per 4 oktober 2019 ingetrokken na het verbreken van de relatie. Tegelijkertijd werd eiseres een verblijfsdocument op basis van het arrest Chavez-Vilchez verleend. Eiseres heeft tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de belangenafweging door de staatssecretaris in het nadeel van haar is uitgevallen en dat haar belangen zwaarder zouden moeten wegen dan die van de Nederlandse Staat.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de beroepsgronden. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning regulier niet leidt tot een 'verblijfsgat', omdat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht van rechtswege ontstaat. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres met het Chavez-Vilchez verblijfsrecht niet in een gunstigere rechtspositie komt dan met een regulier verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepsgronden.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder
I. de verblijfsvergunning regulier van eiseres onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’ met terugwerkende kracht vanaf 4 oktober 2019 ingetrokken;
een EU/EER-verblijfsdocument [1] op grond van het arrest Chavez-Vilchez [2] aan eiseres verleend.
Bij besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 20 september 2022 heeft verweerder een hoorzitting met eiseres gehouden.
Bij besluit van 25 november 2022 (aanvullende besluit) heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld en de ongegrondverklaring van het bezwaar gehandhaafd.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht richt het beroep zich ook tegen deze aanvulling van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Burundese nationaliteit. Eiseres is vanaf 17 augustus 2017 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar toenmalige echtgenoot, dhr. [naam 2] (referent). Deze verblijfsvergunning is destijds verleend met een geldigheidsduur van vijf jaar. Eiseres heeft samen met referent twee, nu nog minderjarige, kinderen gekregen: een zoon, geboren op 4 oktober 2011, met de Burundese nationaliteit en een dochter, geboren op 17 augustus 2018, met de Nederlandse nationaliteit.
2. Vanwege het verbreken van de relatie met referent is de verblijfsvergunning regulier van eiseres per 4 oktober 2019 ingetrokken. Bij ditzelfde besluit is ook de aanvraag van eiseres voor een Chavez-Vilchez verblijfsrecht ingewilligd. In het bestreden besluit en het aanvullende besluit heeft verweerder deze beslissingen gehandhaafd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder haar verblijfsvergunning regulier wegens verblijf bij partner ten onrechte heeft ingetrokken. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM namelijk ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen. De belangen van eiseres en haar overige gezinsleden wegen zwaarder bij niet-intrekking van de verleende verblijfsvergunning dan de belangen van de Nederlandse Staat bij intrekking van de verleende verblijfsvergunning. Ook zijn de belangen van het kind als bedoeld in artikel 3 van het IVRK [3] onvoldoende betrokken door verweerder. Ten slotte volhardt eiseres in de stelling dat verweerder ook aanleiding had moeten zien om haar Chavez-Vilchez verblijfsrecht om te zetten naar een regulier verblijfsrecht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij [naam 1]’ heeft mogen intrekken. Ook in geschil is of verweerder gehouden was het Chavez-Vilchez verblijfsrecht van eiseres om te zetten naar een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.
Procesbelang
5. De rechtbank zal zich in de eerste plaats moeten uitlaten over de vraag of eiseres procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure. Uit vaste rechtspraak [4] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter blijkt dat in beginsel procesbelang bestaat indien de te verlenen verblijfsvergunning andere rechtgevolgen heeft dan de al verleende verblijfsvergunning én de vreemdeling daardoor in een gunstigere rechtspositie zou kunnen komen. De rechtbank zal het procesbelang bij de intrekking van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afzonderlijk beoordelen van het procesbelang bij de (ambtshalve) omzetting naar een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
Intrekking van het eerdere reguliere verblijfsrecht
6. Vaststaat dat tegelijk met intrekking van de verblijfsvergunning regulier een afgeleid Chavez-Vilchez verblijfsrecht aan eiseres is verleend. Hoewel de intrekking van de verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht is toegepast, is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen zogenaamd ‘verblijfsgat’ is ontstaan. Uit vaste rechtspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [5] volgt namelijk dat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht van rechtswege ontstaat en het verstrekken van een verblijfsdocument op grond van dit arrest dan ook een declaratoir karakter heeft. Het verblijfsdocument kent daarom geen concrete ingangsdatum en verweerder heeft bovendien geen wettelijke bevoegdheid om een ingangsdatum vast te stellen voor dit aan het Unierecht ontleende verblijfsrecht. De rechtbank kan daarom momenteel niet vaststellen of sprake is van een ‘verblijfsgat’ tussen de datum van de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner (4 oktober 2019) en de afgiftedatum van het verblijfsdocument EU/EER (26 november 2020). Deze vraag komt pas aan de orde wanneer eiseres in aanmerking komt voor duurzaam verblijf of naturalisering en een daartoe strekkende aanvraag doet, zo blijkt uit een zeer recente uitspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [6] . De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres momenteel geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier, nu zij daarmee niet in een gunstigere rechtspositie kan komen dan waar zij zich vanaf het primaire besluit in bevonden heeft. Het procesbelang bij deze beroepsgrond ontbreekt.
(Ambtshalve) omzetting naar regulier verblijfsrecht
7. Gelet op de recente uitspraak
E.K. tegen Nederlandvan het Hof van Justitie [7] is de rechtbank tevens van oordeel dat eiseres met een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM niet in een betere rechtspositie zal verkeren dan dat zij momenteel met een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft. Het Hof van Justitie heeft in het voornoemde arrest namelijk overwogen dat het afgeleide verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez niet langer als ‘uitsluitend om redenen van tijdelijke aard’ in de zin van de Richtlijn langdurig ingezetenen [8] heeft te gelden. Dit betekent dat een Chavez-Vilchez verblijfsrecht - net als een zelfstandig verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM - kan meetellen voor het verkrijgen van duurzaam, voortgezet verblijf in Nederland op grond van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank overweegt dan ook dat een regulier verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM niet langer als een sterker verblijfsrecht dan een Chavez-Vilchez verblijfsrecht kan worden aangemerkt en dat eiseres met een al dan niet ambtshalve omzetting naar een regulier verblijfsrecht niet in een gunstigere rechtspositie zal komen dan zij nu al heeft. Het procesbelang ten aanzien van deze beroepsgrond ontbreekt dus ook.
8. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiseres met de door haar aangevoerde beroepsgronden niet in een gunstigere rechtspositie kan komen dan zij al heeft. Eiseres heeft geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden en het beroep dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J.J. Roks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Verdrag inzake de rechten van het kind.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611, rechtsoverweging 3.2.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5947.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1060, rechtsoverweging 4.3.
7.Zie de uitspraak van het HvJEU van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639
8.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.