ECLI:NL:RBDHA:2023:5870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
SGR 21/4420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor in-/uitrit afgewezen door gemeente Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een in-/uitrit bij zijn garage. Eiser, eigenaar van de garage sinds 2002, heeft de aanvraag ingediend omdat hij door werkzaamheden in de straat niet meer met zijn auto de garage kan inrijden. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen op basis van de artikelen 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en 2:84 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (Apv), met als argumenten de bruikbaarheid van de weg en het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Eiser betwist deze afwijzing en stelt dat de weigeringsgronden niet van toepassing zijn en dat hij een gerechtvaardigd belang heeft om zijn garage te kunnen gebruiken.

De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 behandeld en concludeert dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag moest worden afgewezen. De rechtbank wijst erop dat eiser al jarenlang gebruik maakt van de garage voor het parkeren van zijn auto en dat de garage breed genoeg is om de auto te stallen. De rechtbank oordeelt dat de adviezen van de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder niet voldoende zijn om de afwijzing te onderbouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de gemeente op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eiser moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.M. ten Dam),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P.D.W. Tan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een in-/uitrit bij het perceel [adres] [nummer 1].
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit) afgewezen. Met het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, eiser, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Aanvraag en bestreden besluit
2. Eiser is sinds 2002 eigenaar van de garage aan de [adres] [nummer 1]. Deze garage gebruikte eiser jarenlang om zijn auto in te parkeren. Eiser kon met zijn auto over de stoeprand de garage inrijden. Bij werkzaamheden in de straat is de lage stoep voor zijn garage verdwenen. Omdat de stoep is verhoogd, kan eiser met zijn auto de stoep niet meer op en af rijden en kan hij zijn garage niet meer gebruiken om zijn auto in te parkeren. Op 16 juli 2020 heeft eiser daarom een aanvraag ingediend om een in-/uitrit te realiseren bij zijn garage.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag geweigerd op grond van de artikelen 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en 2:84 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (Apv). Verweerder heeft twee weigeringsgronden aan de weigering ten grondslag gelegd; de bruikbaarheid van de weg en het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Verweerder heeft in deze procedure adviezen gevraagd aan de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder. De afdeling mobiliteit heeft getoetst aan de weigeringsgrond ‘de bruikbaarheid van de weg’ en is niet akkoord gegaan met het aanleggen van de in-/uitrit omdat er bij de realisering een openbare parkeerplaats verloren gaat. Omdat de parkeerdruk ter plaatse hoger ligt dan 100% is het opheffen van een openbare parkeerplaats onacceptabel. De wegbeheerder heeft getoetst aan de weigeringsgrond ‘het veilig en doelmatig gebruik van de weg’ en is evenmin akkoord gegaan met het aanleggen van de in-/uitrit. Volgens de richtlijnen Handboek Openbare Ruimte van verweerder, dient er een uitbouw van een in-/uitrit te worden aangelegd. Dit zou ten koste gaan van twee parkeerplaatsen omdat er tenminste vijf meter zicht moet zijn aan iedere zijde. Daarnaast dient er een OV-mast te worden verplaatst. Dit is niet wenselijk en geeft problemen met een aanwezige boom. Gezien de hoge parkeerdruk en de beperkte ruimte van de smalle straat is negatief geadviseerd.
Het toetsingskader
3. Op grond van artikel 2:84, eerste lid, van de Apv is het verboden zonder vergunning van het college, een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen.
Op grond van het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
Het beroep
4. Eiser voert aan dat verweerder de vergunning niet mocht weigeren omdat de weigeringsgronden die genoemd zijn in artikel 2:84, tweede lid, van de Apv niet van toepassing zijn. Volgens eiser zijn de adviezen van de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder onhoudbaar, onnavolgbaar en ondeugdelijk. Er gaan geen parkeerplaatsen verloren bij het realiseren van de in-/uitrit. Eiser voert aan dat hij als eigenaar en gebruiker van de garage een bijzonder en gerechtvaardigd belang heeft om zijn garage te kunnen gebruiken om zijn auto te parkeren. Eiser verwijst in dit kader naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [1] Er is volgens eiser sprake van een bestendige, reeds sinds de jaren dertig van de vorige eeuw bestaande situatie. Verweerder heeft het gebruik van de garage met toegang altijd gedoogd en nooit handhavend opgetreden, aldus eiser.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanvraag van eiser vanwege de weigeringsgronden uit artikel 2:84, tweede lid, van de Apv moet worden afgewezen. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat eiser de garage al jarenlang gebruikt voor het parkeren van zijn auto. Uit de door eiser overgelegde foto’s volgt, anders dan verweerder heeft gesteld, dat de garage breed genoeg is om de auto van eiser in te parkeren. De rechtbank twijfelt ook niet aan de stelling van eiser dat de garage bij de bouw in de jaren 30 is bedoeld voor het parkeren van een auto. Ten slotte staat het huidige bestemmingsplan ook toe dat de garage wordt gebruikt als parkeervoorziening. De rechtbank overweegt dat dit betekent dat eiser een bijzonder belang heeft bij de uitwegvergunning, namelijk het belang om zijn garage ook daadwerkelijk te kunnen gebruiken voor het stallen van zijn auto. De rechtbank overweegt dat uit de door eiser genoemde jurisprudentie van de Afdeling volgt dat in een dergelijk geval slechts zeer bijzondere omstandigheden aan de kant van verweerder de weigering van een uitwegvergunning kunnen dragen.
4.2.
De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De adviezen van de afdeling mobiliteit en de wegbeheerder kunnen de afwijzing naar het oordeel van de rechtbank niet dragen. Uit het advies van de wegbeheerder blijkt onvoldoende waar de eis van een uitbouw van een in-/uitrit met zicht van vijf meter aan beide kanten op is gebaseerd. Niet is toegelicht waar dit staat in het Handboek Openbare Ruimte en ter zitting heeft verweerder hier ook geen duidelijkheid over kunnen geven. Daarbij is bovendien van belang dat uit het advies van de wegbeheerder niet blijkt dat er rekening mee is gehouden dat de Kortenhoefsestraat een eenrichtingsstraat is in een 30km-zone. Bij het opdraaien op de weg vanuit de garage kan er daarom slechts langzaam rijdend verkeer van één richting komen. Gelet daarop ziet de rechtbank niet in waarom het zicht aan beide kanten vijf meter moet zijn. Weliswaar wordt het zicht bij het uitrijden van de garage tot halverwege de stoep naar één kant enigszins belemmerd door de haag in de tuin van het perceel [adres] [nummer 2], maar de rechtbank vindt ook onvoldoende gemotiveerd dat in verband hiermee de weigeringsgrond ‘het veilig en doelmatig gebruik van de weg’ van toepassing is. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser foto’s heeft overgelegd van vergelijkbare garages, waarbij het zicht ook wordt belemmerd door een muurtje en waar de stoep desondanks is verlaagd om het gebruik van de desbetreffende garages voor het parkeren van auto’s mogelijk te maken. De rechtbank wijst op de overgelegde foto’s van de garages in de Jaarsveldstraat, de Velpsestraat en de Loenensestraat.
4.3.
De rechtbank vindt het advies van de afdeling mobiliteit ook onvoldoende om tot weigering van de aanvraag te komen. De afdeling mobiliteit gaat uit van verlies van één parkeerplaats, maar heeft dat onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar zal één parkeerplaats moeten verdwijnen voor de in-/uitrit, maar daar staat tegenover dat eiser zijn auto dan parkeert in de garage in plaats van op straat. Dat de parkeerplaats in de garage volgens verweerder te klein is om als compenserende parkeerplaats te worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Niet in geschil is dat eiser zijn auto in de garage kan parkeren, zodat er feitelijk geen verandering van de parkeerdruk zal optreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837,-), en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.A. Linthout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 31 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2001:AA9700 en de uitspraak van 1 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1131.