ECLI:NL:RBDHA:2023:5868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
NL23.8272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep asielaanvraag met betrekking tot Litouwen en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J. Blijdorp, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S.H.F. Pols, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Litouwen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de omstandigheden in Litouwen, waaronder pushbacks en onrechtmatige detentie, niet veilig zijn.

De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat Nederland ervan uitgaat dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat dit in haar geval niet zou gelden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en rapporten die bevestigen dat Litouwen zijn verplichtingen nakomt en dat er geen bewijs is dat eiseres bij terugkeer in Litouwen onrechtmatig gedetineerd zal worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat de omstandigheden in Litouwen niet zodanig zijn dat deze in strijd zijn met de mensenrechten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8272
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.8273, op 11 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
C. Pomper. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om terugname gedaan. Litouwen heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Litouwen vaststaat.
2. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. Er vinden op grote schaal pushbacks plaats door de Litouwse autoriteiten. Verder loopt zij een groot risico om als Dublinterugkeerder gedetineerd te worden, terwijl de omstandigheden in detentie mensonwaardig zijn. Ook de omstandigheden in de opvang zijn ondermaats. Eiseres wijst tot slot op enkele procedurele
problemen in Litouwen: een korte termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen, geen schorsende werking van het beroep en beperkte toegang van mensenrechtenorganisaties, ngo’s en journalisten tot vluchtelingen. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het rapport van Amnesty International van 27 juni 2022, het rapport van Global Detention Project van mei 2019 en naar het Country Report on Human Rights Practices, Lithuania van 2021.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Litouwen zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van eiseres nakomt. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 27 oktober 20221 geoordeeld dat ten aanzien van Litouwen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit oordeel is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 1 november 20222. In deze uitspraken zijn het rapport van Amnesty International van 27 juni 2022, het persbericht van Médecins Sans Frontières van 16 mei 2022 en een uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Hannover van 23 februari 2022 in de beoordeling meegenomen. De rechtbank ziet in het rapport van Global Detention Project van mei 2019 en het Country Report on Human Rights Practices, Lithuania van 2021 geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
5. Uit het rapport van Global Detention Project van mei 2019 blijkt dat de Litouwse autoriteiten Dublinterugkeerders regelmatig op grond van artikel 113(2) van de ‘Law on the Legal Status of Aliens’ in detentie plaatsen, omdat een risico op onderduiken wordt aangenomen. Er is een kans dat eiseres bij terugkeer in detentie geplaatst zal worden. Eiseres heeft echter niet aangetoond dat zij daadwerkelijk gedetineerd zal worden en dat deze detentie onrechtmatig zou zijn. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat zij in het geval van onrechtmatige detentie zich niet kan beklagen bij de Litouwse autoriteiten. Hierbij is relevant dat het Administratief Hooggerechtshof van Litouwen zich heeft uitgesproken tegen onrechtmatige detentie. In de uitspraak van 27 oktober 2022 heeft deze rechtbank opgemerkt dat het Administratief Hooggerechtshof van Litouwen op 28 juli 2022 heeft geoordeeld dat de maatregel waarbij vreemdelingen die illegaal de grens oversteken in detentie worden gezet, in strijd is met het Unierecht en dat elke vreemdeling het recht heeft asiel aan te vragen in Litouwen. Eiseres heeft deze informatie niet weersproken.
6. Uit het Country Report on Human Rights Practices, Lithuania van 2021 blijkt dat dat Litouwen zich schuldig maakt aan pushbacks aan de buitengrens. Eiseres zal echter in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Litouwen, en hoeft niet de buitengrens van de EU over te steken. Uit het rapport blijkt verder niet dat bij Dublinterugkeerders pushbacks plaatsvinden. Eiseres heeft ook daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij als Dublinterugkeerder een risico loopt op een pushback.
7. In wat eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de opvangomstandigheden in Litouwen ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat het interstatelijk
vertrouwensbeginsel niet opgaat. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat de opvangomstandigheden en de procedurele problemen in Litouwen zodanig zijn dat zij bij terugkeer in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.