ECLI:NL:RBDHA:2023:5847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
NL23.9062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en risico op pushbacks

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Syrië, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij niet veilig naar Bulgarije kon worden teruggestuurd vanwege de risico's op pushbacks en schendingen van zijn mensenrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het bestreden besluit terecht had genomen, omdat Bulgarije de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag had aanvaard en er geen concrete aanwijzingen waren dat eiser als Dublin-claimant een reëel risico liep op pushbacks. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zijn situatie anders is dan de algemene situatie van asielzoekers in Bulgarije. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9062

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. L. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 31 maart 2023 heeft eiser de gronden ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.9063.
De staatssecretaris heeft op 7 april 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.9063, op 11 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Osman. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser komt uit Syrië. Hij heeft op 9 december 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 28 juli 2022 een asielaanvraag heeft ingediend in Bulgarije.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 16 februari 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, sub c, van de Dublinverordening aanvaard.
3. Eiser stelt dat hij niet overgedragen kan worden aan Bulgarije, nu niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van Bulgarije, en eiser te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het EU-Handvest. [2] Eiser is bij verschillende gelegenheden geslagen door de politie en moest dwangarbeid verrichten. Voorts maakt Bulgarije zich structureel schuldig aan pushbacks, niet alleen aan de buitengrenzen maar ook op afstand van de buitengrens. Hiermee bestaat ook kans op refoulement. Eiser beroept zich ter onderbouwing van zijn standpunt op de Aida-rapporten van 23 februari 2022 (update 2021) en 30 maart 2023 (update 2022) en op uitspraken van deze rechtbank van de zittingsplaatsen Arnhem [3] , Haarlem [4] , Roermond [5] , Amsterdam [6] en Utrecht. [7] Eiser heeft voorts verzocht om de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) af te wachten in vier hogerberoepszaken die op een zitting van 18 april 2023 zullen worden behandeld.
3.1
Niet in geschil is dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Bulgaarse autoriteiten toegezegd dat zij het asielverzoek van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Uitgangspunt is verder dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
3.2
Zoals uit de door eiser aangehaalde stukken en jurisprudentie volgt, en door de staatssecretaris ook erkend wordt, is er in Bulgarije structureel en sinds geruime tijd sprake van pushbacks. Deze vinden niet alleen plaats aan de buitengrens, maar ook binnen het grondgebied van Bulgarije. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 april 2022 [8] overwogen dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt.
3.3
Anders echter dan in het geval van Kroatië, waarover de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 13 april 2022, blijkt uit de door eiser aangehaalde publicaties niet van specifieke informatie over de situatie van Dublin-claimanten die te maken hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. In het geval van Bulgarije is dus niet gebleken van concrete aanknopingspunten dat eiser als Dublin-claimant ook het reële risico loopt om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden teruggestuurd naar een derde land zonder dat hij een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de staatssecretaris hier nader onderzoek naar dient te doen. De rechtbank volgt dan ook niet de door eiser aangehaalde jurisprudentie en ziet voorts geen aanleiding om de uitspraak van de Afdeling af te wachten.
3.4
Hierbij is van belang dat Bulgarije de terugname van eiser heeft geaccepteerd en dat eiser dus in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overgedragen aan Bulgarije. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van vreemdelingen die illegaal de buitengrenzen van de EU oversteken, ook niet indien deze zich niet meer in het grensgebied maar al verder op het grondgebied van Bulgarije bevinden. De enkele omstandigheid dat de overgelegde informatie aanknopingspunten bevat dat pushbacks plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens bevinden in combinatie met het feit dat Dublin-claimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied kunnen bewegen, en de stijging in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks in het algemeen, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel.
3.5
Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport van 30 maart 2023 [9] komt bovendien naar voren dat het in Bulgarije gebruik is om de asielprocedure te sluiten wanneer een asielzoeker vertrokken is uit Bulgarije, maar dat het wettelijk verplicht is om de procedure te heropenen wanneer een Dublin-claimant terugkeert naar Bulgarije, en dat deze wettelijke verplichting ook nageleefd wordt. Dit is slechts anders wanneer er al een inhoudelijk oordeel, namelijk een afwijzing (eventueel in absentia) is gegeven. In zo’n geval gaat de Dublin-claimant ook niet naar een opvangcentrum maar naar een detentiecentrum. In het geval van eiser is niet gebleken dat er al een inhoudelijk oordeel op de asielaanvraag is gegeven. Bulgarije heeft het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, sub c, van de Dublinverordening. Dit betekent dat de asielaanvraag van eiser ingetrokken is en weer heropend zal moeten worden bij terugkeer van eiser.
3.6
Tot slot blijkt uit het AIDA-rapport dat Syriërs in Bulgarije een goede kans hebben om een verblijfsvergunning te krijgen en dat asielaanvragen slechts in 1% van de gevallen zijn afgewezen. [10] Ook op die grond is het niet aannemelijk dat eiser zonder behandeling van het asielverzoek teruggestuurd zal worden naar Syrië.
3.7
Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk een reëel risico loopt om in Bulgarije in een toestand van verregaande materiële deprivatie terecht te komen, als bedoeld in het Jawo-arrest. [11] De algemene verwijzing naar het AIDA-rapport en eisers eigen verklaringen zijn onvoldoende om dit aan te nemen.
4. Eiser stelt voorts dat de staatssecretaris het verzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening. De vader van eiser is ziek en heeft hulp nodig, welke de andere kinderen niet kunnen leveren. Zijn vader is daarom op eiser aangewezen. De situatie in Bulgarije en het feit dat eisers familie in Nederland verblijft, moeten aanleiding voor de staatssecretaris zijn om het asielverzoek aan zich te trekken.
4.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er, wanneer wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind dat, broer of zus die of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten of het kind dat, de broer of zus die, of de ouder van de verzoeker die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van verzoeker, normaal gesproken voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
4.2
Onder ‘wettig verblijven’ in de zin van dit artikel verstaat de staatssecretaris dat iemand in het bezit is van een verblijfsvergunning in Nederland of de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris geeft hiermee toepassing aan paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Dit beleid acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Ter zitting is gebleken dat de vader van eiser sinds september 2021 een verblijfsvergunning heeft en dus inderdaad wettig in Nederland verblijft.
4.3
Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft bijvoorbeeld geen medische stukken van zijn vader overgelegd, waardoor niet te bepalen is in welke mate vader zorg nodig heeft en of eiser dan de enige persoon is die aan zijn vader die zorg kan bieden. De enkele verklaring van eiser zelf over de afhankelijkheid van zijn vader is onvoldoende om de gestelde afhankelijkheid aan te nemen.
4.4
Eiser heeft voorts geen andere bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat de staatssecretaris het asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het enkele feit dat eisers familie grotendeels in Nederland woont, is daarvoor onvoldoende.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 29 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8348.
5.Rb. Den Haag, zittingsplaats Roermond, 6 september 2022, NL22.11233.
6.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14440.
7.Rb. Den Haag, zittingsplaats Utrecht 13 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12558.
8.ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 6-6.3.
9.AIDA-rapport, update 2022, pagina 45 e.v. onder § 2.7 ‘The situation of Dublin returnees’.
10.Zie bijvoorbeeld in het AIDA-rapport, update 2022, de tabel op pagina 7 of de tekst op pagina 65 onder ‘H. Differential treatment of specific nationalities in the procedure’ of op pagina 67-68 onder 4. ‘Syria’.
11.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.