ECLI:NL:RBDHA:2023:5806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergoeding voor fysiotherapie aan een militair met dienstverbandaandoeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig militair, en de staatssecretaris van Defensie over de vergoeding van fysiotherapie. Eiser, die in 1978 als militair is aangesteld en in 1995 een ongeval heeft gehad tijdens een uitzending, heeft een aanvraag ingediend voor vergoeding van fysiotherapiebehandelingen na 1 januari 2022. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de gevraagde behandelingen niet konden worden gerelateerd aan de bestaande dienstverbandaandoeningen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 maart 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij fysiotherapie nodig heeft voor terugkerende klachten die verband houden met zijn dienstverbandaandoeningen. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid een einddatum heeft kunnen verbinden aan de vergoeding voor fysiotherapie, in plaats van deze voor onbepaalde tijd toe te kennen. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om een nieuwe aanvraag te doen voor toekomstige vergoedingen, waarna een herbeoordeling kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de kosten van de MRI. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4224 ABP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 8 september 2021 (het primaire besluit) gegrond verklaard en de betreffende aanvraag in verband met hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken ingewilligd voor het jaar 2022.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via beeldverbinding heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023.
Eiser is verschenen. Hij is vergezeld van mr. [naam 1] en luitenant-kolonel [naam 2] (hoofd Veteranenzaken Defensie Ondersteuningscommando). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser, is op 2 mei 1978 aangesteld als militair en ingedeeld bij de Koninklijke Landmacht, laatstelijk in de rang van luitenant-kolonel. Eiser is in 1995 op uitzending geweest naar Angola en nadien naar Afghanistan, Syrië en Koeweit. Per 1 februari 2019 is hij met Functioneel Leeftijdsontslag (FLO) gegaan. Aan eiser is een uitkering ingevolge de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) toegekend.
1.2.
Eiser is op 30 november 1995 een ongeval overkomen tijdens zijn uitzending in Angola. Hij is tijdens zijn werkzaamheden door een plafond van een woning gezakt en van een hoogte van ongeveer 3,5 meter naar beneden gevallen. Daarbij heeft hij een verbrijzelde talus van de linker enkel opgelopen, waarvoor hij een operatie heeft ondergaan. Bij besluit van 15 maart 1996 is dit ongeval als dienstongeval aangemerkt.
1.3.
Naar aanleiding van een verzoek van eiser van 28 november 2018 om advies met betrekking tot aan te vragen voorzieningen, is op 2 oktober 2019 omtrent eiser een rapport Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) uitgebracht. In het rapport is vermeld dat eiser tot in 1996 fysiotherapie heeft gehad en een revalidatietraject heeft doorlopen. Hij heeft beperkingen gehouden aan de linker enkel en hij staat niet verder onder behandeling. In 2015 heeft hij last gekregen van zijn rechterheup. In het rapport is vermeld dat oorzakelijk dienstverband wordt aanvaard voor
- aandoening A. de status na doorgemaakte talus luxatiefractuur links en
- aandoening B. myogene abductorklacht van de rechterheup.
Geen dienstverband wordt aanvaard voor aandoening C. degeneratieve veranderingen rond de rechterheup.
De mate van invaliditeit terzake van de dienstverbandaandoeningen bedraagt 10% en er is sprake van een eindtoestand voor de dienstverbandaandoeningen.
Bij deze beoordeling zijn de brieven van sportarts M. van Rijswick van 19 april 2019 en
23 juli 2019 meegewogen, waarin onder meer is vermeld dat de heupklacht van eiser imponeert het meest te passen bij een myogene abductorklacht en niet zozeer bij een enthesiopathie. Er is nu in ieder geval geen sprake van klinisch significante degeneratie van de heup. Zijn myogene klacht is mogelijk wel te verklaren vanuit zijn asymmetrisch looppatroon ten gevolge van de bewegingsbeperking van de enkel.
1.4.
Bij besluit van 6 maart 2020 heeft verweerder eiser voor de periode
1 januari 2020 tot 1 januari 2022 toestemming verleend voor 12 fysiotherapie-behandeling(en) per jaar in verband met de dienstverbandaandoeningen. Als voortzetting medisch noodzakelijk is, dan kan eiser (tijdig) een nieuw verzoek indienen. Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
1.5.
Eiser heeft op 17 augustus 2021 verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen (mip). Bij besluit van 3 september 2021 heeft verweerder dienst-verband aanvaard voor de aandoeningen A en B (zie bij 1.3.) en geen dienstverband aanvaard voor aandoening C. Er is sprake van een medische eindtoestand en de mate van invaliditeit bedraagt 10% voor de toekomst. Bij verergering van klachten is een verhoging wel mogelijk. Eiser heeft recht op een mip, een bijzondere invaliditeitsverhoging (BIV) en een garantiepensioen (GP). Het gelijktijdig genieten van UGM en mip is niet mogelijk. Nu de UGM-uitkering van eiser hoger is dan het eventueel toe te kennen mip, zal verweerder vooralsnog de UGM-uitkering doorbetalen. Indien eiser kiest voor mip, dan zal per
17 augustus 2020 (peildatum) het mip, de BIV en het GP worden toegekend en de UGM-uitkering worden beëindigd en worden de uitkeringsbedragen met elkaar verrekend, waardoor terugvordering van de UGM-uitkering aan de orde kan zijn.
Waar gaat deze zaak over?
1.6.
Eiser heeft op 16 juli 2021 verzocht om de vergoeding van
12 fysiotherapiebehandelingen per jaar na 1 januari 2022 voort te zetten. Dit wegens terugkerende pijnklachten in de rechterheup en kuit. Bijgevoegd is een ongedateerde brief van fysiotherapeut F. Vermeulen, die vermeldt dat er een vermoeden bestaat van mogelijk rediculopatische klachten vanuit segment L4/L5 en verzoekt om extra aanvullend lumbaal onderzoek om mogelijke problematiek in deze regio uit te sluiten. Eiser vermeldt dat op
6 mei 2021 een foto van zijn rug is gemaakt, waarbij een anteropositie van een ruggewervel is geconstateerd.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de gevraagde fysiotherapiebehandelingen niet zijn te relateren aan de bij eiser bestaande dienstverbandaandoening. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 31 januari 2022 heeft R. Bhaggoe (de verzekeringsarts) verweerder meegedeeld dat bij de onderhavige aanvraag nieuwe medische informatie naar voren is gekomen, zoals degeneratie van de lumbale wervels door de vorderende leeftijd en een anatomische afwijking van een lumbale wervel. Deze afwijkingen zijn van een andere orde dan de doorgemaakte fractuur van de linker enkel. Er is geen medische noodzaak voor voortzetting van fysiotherapie op basis van de dienstverbandaandoeningen.
Eiser is op 19 mei 2022 gehoord in het kader van zijn bezwaar. Besproken is dat eiser een rekest kan indienen om te onderzoeken of voor de rug-aandoening dienstverband kan worden aanvaard. De verzekeringsarts heeft meegedeeld dat het niet duidelijk is of de fysiotherapeutische behandelingen alleen voor de rug of ook voor de heup zijn. Dat zal met een MGO nader kunnen worden onderzocht. In afwachting van de uitslag van het MGO wil de verzekeringsarts een aantal behandelingen vergoeden. Eiser heeft meegedeeld dat hij een rekest zal indienen voor wat betreft de recent vastgestelde rug-aandoening.
1.7.
Verweerder heeft, gelet op hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken, alsnog toestemming verleend voor maximaal 12 fysiotherapiebehandelingen voor het jaar 2022 in afwachting van de uitslag van het onderzoek dat naar aanleiding van een nog door eiser in te dienen rekest zal plaatsvinden.
Standpunten van partijen
2. Eiser heeft gevraagd te bepalen dat maximaal 12 fysiotherapiebehandelingen per jaar zullen worden vergoed, met ingang van 1 januari 2023 en om vergoeding van de onderzoekskosten (MRI) van € 525,-. Eiser wijst er op dat het dienstverband voor aandoeningen reeds is vastgesteld, dat er geen verwachting is dat de klachten zullen verbeteren en dat sprake is van een medische eindtoestand. Hij meent dat verder onderzoek dan ook niet nodig is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nader medisch onderzoek nodig is om vast te stellen of de fysiotherapie noodzakelijk is in verband met de dienstverband-aandoeningen. Eiser heeft afgezien van het indienen van een rekest voor een nader onderzoek van het dienstverband voor de rug-aandoening en is niet verder ingegaan op een door de verzekeringsarts geregeld orthopedische onderzoek. De eventuele aanspraken van eiser op vergoeding van fysiotherapie kunnen niet worden beoordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
4. De toekenning van vergoeding van fysiotherapie voor het jaar 2022 is niet in geschil. Het geschil gaat om de vraag of verweerder zich heeft mogen beperken tot toekenning voor het jaar 2022 in plaats van voor de toekomst en of een nader medisch onderzoek nodig is om vast te stellen of fysiotherapie noodzakelijk is voor de dienstverbandaandoeningen.
5. Eiser heeft ter zitting nader uiteengezet dat hij fysiotherapie nodig heeft voor terugkerende klachten die verband houden met zijn dienstverbandaandoeningen. Het begint met een zeurend gevoel, het gaat vastzitten en hij krijgt aanzienlijke pijnklachten. Dit komt door het asymmetrisch lopen en dat zal nooit veranderen. Bij de fysiotherapeut krijgt hij dan een nare behandeling die pijnverlichtend werkt. Hij krijgt deze behandelingen alleen als het nodig is. Hij heeft geen rugklachten en de MRI is gemaakt om te onderbouwen dat de klachten waarvoor hij fysiotherapie krijgt geen verband houden met de rug-aandoening.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid een einddatum heeft kunnen verbinden aan de vergoeding voor fysiotherapie in plaats van een vergoeding toe te kennen voor onbepaalde tijd. Ook bij een medische eindtoestand is het niet ondenkbaar dat zich nadien (medische) omstandigheden voordoen die maken dat een aanspraak op vergoeding anders moet worden beoordeeld. Daarom ligt het op de weg van eiser om een nieuwe aanvraag te doen voor toekomstige vergoedingen, waarna een herbeoordeling kan plaatsvinden. Daarbij dient te worden beoordeeld of de behandeling voor de gevolgen van de dienstverbandaandoeningen medisch noodzakelijk is. [1] De fysiotherapeut van eiser heeft in verband met zijn bevindingen een vermoeden van klachten vanuit de rug vermeld en de fysiotherapeut wilde dit uitsluiten met nader onderzoek (zie 1.6.). Er is een onderzoek gevolgd en volgens eiser heeft een orthopeed in Ede daarna bevestigd dat de klachten voortkomen uit zijn looppatroon en niet vanuit de rug. De rechtbank is van oordeel dat voor het beoordelen van de medische noodzaak van de fysiotherapeutische behandelingen een medisch onderzoek via verweerder dan ook in de rede ligt. Of dit een lichamelijk onderzoek en/of een onderzoek door een arts op grond van door eiser ingediende medische stukken zal moeten zijn, is vooralsnog ter beoordeling van verweerder. De voorhanden zijnde (medische) stukken geven de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
De rechtbank overweegt nog dat verweerder in zijn verweerschrift heeft gewezen op uitgangspunten terzake van voortzetting van fysiotherapie, met verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 19 augustus 2020 (voetnoot 1). Dit neemt niet weg dat bij een beoordeling van een (nieuwe) aanvraag van eiser niet voorbij kan worden gegaan aan zijn standpunt dat er op neerkomt dat in zijn geval niet zozeer sprake is van oefentherapie, maar van een behandeling anderszins.
7. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voorts bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte kosten van de MRI.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 16 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3987) en voorts de uitspraak van deze rechtbank van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7873)