ECLI:NL:CRVB:2017:3987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vergoeding voor medicinale cannabis aan gewezen militair met PTSS en de redelijkheid van de einddatum voor vergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een gewezen militair die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), had verzocht om financiële tegemoetkoming in de kosten van medicinale cannabis. De minister van Defensie had eerder dit verzoek afgewezen, maar later alsnog een vergoeding toegekend met een einddatum van 4 maart 2017. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelt dat de minister in redelijkheid een einddatum aan de vergoeding heeft kunnen verbinden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister de einddatum van de voorziening op 4 maart 2017 heeft kunnen stellen, waarna een herbeoordeling moet plaatsvinden. De Raad benadrukt dat het feit dat de appellant PTSS heeft, niet betekent dat zijn klachten onveranderd blijven. De gevolgen van PTSS kunnen in de toekomst variëren, en het is mogelijk dat er op termijn reguliere geneesmiddelen beschikbaar komen die effect hebben.
De Raad volgt de minister in zijn standpunt dat het gebruikelijk is om een termijn te stellen aan de toekenning van voorzieningen met een medische indicatie. De appellant kan zich tot zijn huisarts wenden voor nieuwe recepten en een nieuwe verklaring over de noodzaak van het gebruik van medicinale cannabis, mocht dat nodig zijn voor de herbeoordeling. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.