ECLI:NL:CRVB:2017:3987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
16/1523 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor medicinale cannabis aan gewezen militair met PTSS en de redelijkheid van de einddatum voor vergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een gewezen militair die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), had verzocht om financiële tegemoetkoming in de kosten van medicinale cannabis. De minister van Defensie had eerder dit verzoek afgewezen, maar later alsnog een vergoeding toegekend met een einddatum van 4 maart 2017. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad oordeelt dat de minister in redelijkheid een einddatum aan de vergoeding heeft kunnen verbinden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister de einddatum van de voorziening op 4 maart 2017 heeft kunnen stellen, waarna een herbeoordeling moet plaatsvinden. De Raad benadrukt dat het feit dat de appellant PTSS heeft, niet betekent dat zijn klachten onveranderd blijven. De gevolgen van PTSS kunnen in de toekomst variëren, en het is mogelijk dat er op termijn reguliere geneesmiddelen beschikbaar komen die effect hebben.

De Raad volgt de minister in zijn standpunt dat het gebruikelijk is om een termijn te stellen aan de toekenning van voorzieningen met een medische indicatie. De appellant kan zich tot zijn huisarts wenden voor nieuwe recepten en een nieuwe verklaring over de noodzaak van het gebruik van medicinale cannabis, mocht dat nodig zijn voor de herbeoordeling. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16/1523 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 februari 2016, 15/5488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 16 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is gewezen militair en lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) waarvoor dienstverband is aanvaard. Bij brief van 2 september 2014 heeft appellant de minister verzocht om een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van medicinale cannabis.
1.2.
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft de minister het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat het gebruik van medicinale cannabis niet medisch noodzakelijk is voor de dienstverbandaandoening.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2015 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2014 gegrond verklaard en op grond van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers besloten om alsnog over te gaan tot het toekennen van de gevraagde voorziening met als einddatum 4 maart 2017. Voor zover het bezwaar een ruimere strekking heeft, is dit ongegrond verklaard. De minister heeft zich hierbij gebaseerd op de adviezen van verzekeringsarts H.A. van der Kreek van 4 december 2014 en 28 mei 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de minister in redelijkheid als einddatum van de voorziening 4 maart 2017 heeft kunnen hanteren en dat een herbeoordeling dient plaats te vinden. De minister wordt gevolgd in zijn standpunt dat het gebruikelijk is om een termijn te stellen aan de toekenning van voorzieningen waar een medische indicatie aan de orde is. Ook als de PTSS niet overgaat kunnen de beperkingen waarvoor appellant de medicinale cannabis nodig heeft, die niet statisch zijn, na verloop van tijd veranderen. Uit de voorhanden zijnde informatie volgt niet dat appellant een levenslange medische indicatie heeft voor het gebruik van medicinale cannabis.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat de minister ten onrechte een termijn heeft verbonden aan de vergoeding van de kosten van het gebruik van medicinale cannabis, nu hij levenslang te kampen zal hebben met PTSS. Bovendien moet hij dan een nieuwe aanvraag doen, waardoor hij in onzekerheid verkeert over de toekomstige vergoeding.
4.2.
Dit standpunt wordt niet gevolgd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister in redelijkheid een einddatum heeft kunnen verbinden aan de vergoeding. Voorts heeft de minister in redelijkheid deze einddatum kunnen bepalen op 4 maart 2017, waarna een herbeoordeling moet plaatsvinden. Dat appellant PTSS heeft, betekent namelijk niet dat de klachten onveranderd blijven. De gevolgen van PTSS kunnen zich in de toekomst wisselend manifesteren. Verder is het denkbaar dat op termijn reguliere geneesmiddelen beschikbaar komen die wel effect hebben bij appellant. Dit vergt een herbeoordeling.
4.3.
Dat appellant is uitbehandeld bij de psycholoog/psychiater maakt dit niet anders. Uit de medische stukken blijkt dat de behandeling is overgedragen aan de huisarts. Dit betekent dat appellant zich tot zijn huisarts kan wenden voor nieuwe recepten en dus ook voor een nieuwe verklaring over de noodzaak van het gebruik, mocht dat voor de herbeoordeling van voortzetting van de vergoeding nodig zijn.
4.4.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat uit het bestreden besluit niet blijkt wat de hoogte is van de vergoeding. Zoals namens de minister ter zitting overtuigend is toegelicht, omvat het besluit een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het gebruik van medicinale cannabis.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD